V&U hoofdstuk 2

1 / 43
next
Slide 1: Video
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 43 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Slide 2 - Video

Verdienen & Uitgeven H2

Slide 3 - Slide

Plenda
Maandag 11 november
1.1 t/m 1.18 (V&U)

Maandag 18 november
2.1 t/m 2.10 (V&U)

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
  • Introductie Economische Kringloop
  • Gesloten economie zonder overheid

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

De economische kringloop
  • De organen van het lichaam zijn de economische sectoren 
  • Het bloed is het geld dat stroomt van de ene sector naar de ander

Slide 7 - Slide

Economische sectoren
  • Gezinnen/Huishoudens => Alle burgers zijn samen 1 sector
  • Bedrijven/Bedrijfsleven => Alle bedrijven zijn samen 1 sector
  • Financiële instellingen => Alle banken zijn samen 1 sector
  • (Overheid => Alle overheidsinstellingen zijn samen 1 sector)
  • (Buitenland => Alle buitenlandse landen zijn samen 1 sector)

Slide 8 - Slide


De blauwe en groene pijlen zijn de goederen / diensten en productiefactoren. Dit zijn de reële factoren. De rode pijlen zijn geldstromen. Dit zijn monetaire factoren.

Slide 9 - Slide

Twee sectoren in een land:
 Gezinnen/huishoudens & Bedrijfsleven/bedrijven
  • Economie voor met alleen gezinnen en bedrijven
  • De gezinnen bieden hun productiefactoren (arbeid, kapitaal, natuur, ondernemerschap) aan aan de bedrijven. In ruil daarvoor ontvangen ze inkomen. 
  • De gezinnen krijgen goederen en diensten van de bedrijven in ruil voor geld; consumptieuitgaven. 
  • Zwarte pijlen zijn reële stromen
  • Rode pijlen geven monetaire/geld stromen weer
  • De economische kringloop geeft enkel monetaire stromen weer.

Slide 10 - Slide

Economie met alleen gezinnen & bedrijven
  • De gezinnen verkopen hun productiefactoren (kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap)  aan de bedrijven.
  • In ruil voor de productiefactoren ontvangen ze primair inkomen (Y)
  • De bedrijven gebruiken de productiefactoren om goederen en diensten (W) te produceren 
  • De gezinnen kopen de goederen en diensten van de bedrijven, dit noem je consumptie (C)
  • Zwarte pijlen zijn reële stromen (spullen => productiefactoren en goederen en diensten)
  • Rode pijlen zijn monetaire stromen (geld => primair inkomen & consumptie)

Slide 11 - Slide

Financiële instellingen
  • Financiële instellingen/banken komen erbij als 3e sector
  • Gezinnen sparen een deel van hun inkomen=> Besparingen (S)
  • Banken lenen dit door aan bedrijven die het gebruiken om hun bedrijf uit te breiden of te verbeteren, dit zijn investeringen (I)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Inkomen en productie
  • Gezinnen geven hun inkomen uit aan consumptie en sparen de rest 
                                                           Y = C + S 
  • Bedrijven produceren de hoeveelheid die wordt gevraagd door consumenten plus de investeringen
                                                             W = C + I
  • Inkomen en productie zijn gelijk aan elkaar Y = W

Slide 14 - Slide

Lesdoelen
  • Introductie Economische Kringloop
  • Gesloten economie zonder overheid

Slide 15 - Slide

Plenda
Maandag 11 november
1.1 t/m 1.18 (V&U)

Maandag 18 november
2.1 t/m 2.10 (V&U)

Slide 16 - Slide

Lesdoelen
  • Open economie met overheid

Slide 17 - Slide

Vorige les

Slide 18 - Slide

Economische sectoren
  • Gezinnen/Huishoudens => Alle burgers zijn samen 1 sector
  • Bedrijven/Bedrijfsleven => Alle bedrijven zijn samen 1 sector
  • Financiële instellingen => Alle banken zijn samen 1 sector
  • (Overheid => Alle overheidsinstellingen zijn samen 1 sector)
  • (Buitenland => Alle buitenlandse landen zijn samen 1 sector)

Slide 19 - Slide

Overheid
  • Overheid komt erbij als 4e sector
  • Gezinnen betalen belastingen (B) aan de overheid
  • De overheid koopt producten bij bedrijven => overheidsbestedingen (O)
  • De financiële instellingen lenen aan de overheid als O groter dan B 
  •  We laten vanaf nu alleen nog de geldstromen zien

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Buitenland
  • Buitenland komt erbij als 5e sector
  • Bedrijven handelen met het buitenland
  • Bedrijven kopen goederen in het buitenland 
        => Geldstroom Import (M) van bedrijven naar het buitenland
  • Het buitenland koopt goederen bij bedrijven
        => Geldstroom Export (E) van buitenland naar bedrijven
  • Financiële instellingen lenen aan buitenland (als E groter dan M)

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Notatie
  • Alleen letters
  • Lening aan overheid is O - B (Overheidsbestedingen min Belastingen)
  • Lening aan buitenland is E - M (Export min Import) 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Lesdoelen
  • Open economie met overheid

Slide 26 - Slide

Plenda
Maandag 11 november
1.1 t/m 1.18 (V&U)

Maandag 18 november
2.1 t/m 2.10 (V&U)

Slide 27 - Slide

Lesdoelen
  • Macro-economische identiteiten
  • Bestedingsmethode BBP
  • Particulier spaarsaldo, overheidsspaarsaldo, saldo op de lopende rekening

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Macro-economische identiteiten
  • Y blijft constant in model
  • Per sector kun je kijken naar de inkomsten en uitgaven
  • Gezinnen Y = C + B + S
  • Bedrijven Y = C + I + O + E - M 
  • Y = C + I + O + E - M  => BBP  via bestedingsmethode 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Getallenvoorbeeld
  • Y = C + I + O + E - M    BBP                                 
  • Y = C + B + S                  BBI                                                           
  • S - I                                   Particulier spaarsaldo                      
  • B - O                                 Overheidssaldo                                  
  • E -M                                  Saldo op de lopende rekening     
  • (S - I) + (B-O)                 Nationaal Spaarsaldo                     

Slide 37 - Slide

Getallenvoorbeeld
  • Y = C + I + O + E - M    BBP                                   918 = 576 + 126 + 198 + 252 - 234
  • Y = C + B + S                  BBI                                                           918 = 576 + 162 + 180
  • S - I                                   Particulier spaarsaldo                      54 = 180 - 126
  • B - O                                 Overheidssaldo                                  -36 = 162 - 198
  • E -M                                  Saldo op de lopende rekening     18 = 252 - 234
  • (S - I) + (B-O)                 Nationaal Spaarsaldo                       18 = 54 -36 

Slide 38 - Slide

Lesdoelen
  • Macro-economische identiteiten
  • Bestedingsmethode BBP
  • Particulier spaarsaldo, overheidsspaarsaldo, saldo op de lopende rekening

Slide 39 - Slide

Plenda
Maandag 11 november
1.1 t/m 1.18 (V&U)

Maandag 18 november
2.1 t/m 2.10 (V&U)

Slide 40 - Slide

Oefenvraag notatie
  • 2 minuten
  • Welke letters (geldstromen) horen op de plaats van de kleine letters?
  • Mag samen met je buur

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Oplossing
a) B => Belastingen
b) O => Overheidsbestedingen
c) Y => Nationaal Inkomen
d) S => Besparingen
e) I => Investeringen
f) C => Consumptie
g) M => Import
h) E => Export
i) E-M => Lening aan het buitenland
j) O-B => Lening aan de overheid

Slide 43 - Slide