Modale werkwoorden

1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

In deze LessonUp worden de modale werkwoorden uitgelegd
 
Aan het einde van de les weet je van de behandelde werkwoorden:
 
* Wat ze betekenen
* Hoe ze vervoegd worden
* Wanneer je ze gebruikt 

Slide 2 - Slide

Wat zijn Modalverben?

Modalverben = modale werkwoorden


Het zijn hulpwerkwoorden, die  een extra betekenis aan een zin geven.


Ze staan bijna nooit alleen in de zin, maar in combinatie met een ander  heel werkwoord (infinitief)


Slide 3 - Slide

Voorbeelden

Modaal werkwoord = geel, heel werkwoord erbij = rood


  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Jullie mogen in de zee zwemmen.
  • Zij zouden graag de menukaart willen zien.
  • Ik moet nu naar bed gaan.
  • Wij lusten pizza. 

Slide 4 - Slide

können         müssen         wollen

sollen     dürfen     mögen

möchten           wissen

Maar wat betekenen deze werkwoorden ook alweer? 

Slide 5 - Slide

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 6 - Slide

Lisa mag einen Apfel.
hmmm..lecker!

Slide 7 - Slide

Der Hund darf hier spielen.

Slide 8 - Slide

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 9 - Slide

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 10 - Slide

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 11 - Slide

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 12 - Slide

müssen (=moeten)
sollen  (=moeten)

Slide 13 - Slide

VERSCHIL  müssen + sollen


müssen = moeten  => omdat het niet anders kan => noodzaak!

sollen      = moeten  => omdat iemand anders het wil  

Slide 14 - Slide

Bekijk nog eens een keer de vervoegingen.
Wat valt je op?

Slide 15 - Slide

Bestudeer deze vervoegingen.
Wat valt je op?
wat valt je op??

Slide 16 - Slide

Möchten Sie etwas essen?

Slide 17 - Slide

 Möchten is officieel geen modalverb. 
Maar het is een wat vriendelijkere vorm van 'willen'

Slide 18 - Slide

 LET OP :
* Bij het werkwoord möchten 
    is er GÉÉN 
    klinkerverandering! 

* ich  +  er/sie/es krijgen WÉL  
   een uitgang!
   Deze uitgang is hetzelfde!

Slide 19 - Slide

Samengevat:
              
  • können    =   kunnen                  
  • dürfen     =   mogen:toesteming hebben
  • mögen     =   leuk/ lekker vinden, houden van 
  • wollen      =   willen    
  •  müssen  =   moeten
  • sollen      =   moeten 
  • wissen     =    weten
  • möchten = zou graag willen

Slide 20 - Slide

Samengevat:
Je weet nu het  betekenisverschil tussen müssen en sollen:
 
  • müssen = moeten (noodzaak)
  • sollen = moeten (wil van iemand anders)

Slide 21 - Slide

Übung 
Pak een  blaadje en maak deze oefening. Zet het werkwood in de juiste vorm 

1.  Müssen         ____________   wir nach Hause gehen?
2. Wissen          ____________   Sie, wo ich das Licht finde? 
3. Wollen           ____________   sie den Lift nicht benutzen?
4. Wissen          ____________    Lisa schon, dass sie das Haus verkaufen wollen? 
5. Wollen            ____________     du vielleicht die Tür aufmachen?
6. Müssen          Ich _____________   mein Zimmer sauber machen.
7.  Sollen             Du _____________   die Heizung mal etwas höher stellen.
8. Sollen              Warum _____________  ich immer die Waschmaschine anmachen?



Slide 22 - Slide