Klas H3 week 9 les 2

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met activiteiten beschrijven en tijdsaanduidingen
Wat ga je doen?
Ga naar Naslag Chapitre 1
Voca E
Schrijf in jouw vocabulaireschrift/map 
met een vouw in het midden
links: Frans
rechts: Nederlands
de woorden/zinnen van voca E op
Klaar? Bedek de Nederlandse vertaling en kijk welke zinnen je al kent. Werk met * en potlood
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met activiteiten beschrijven en tijdsaanduidingen
Wat ga je doen?
Ga naar Naslag Chapitre 1
Voca E
Schrijf in jouw vocabulaireschrift/map 
met een vouw in het midden
links: Frans
rechts: Nederlands
de woorden/zinnen van voca E op
Klaar? Bedek de Nederlandse vertaling en kijk welke zinnen je al kent. Werk met * en potlood

Slide 1 - Slide

Bonjour et 
bienvenue!

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:
- Ken ik de vervoeging van de werkwoorden
partir - sortir
dormir - servir - sentir
in de présent, passé composé, imparfait en futur simple




Slide 4 - Slide

Werkwoorden op -ir
partir = vertrekken
sortir = uitgaan

dormir = slapen
servir = dienen
sentir = ruiken

Slide 5 - Slide

Présent = tegenwoordige tijd
je pars
tu pars
il/elle/on part
nous partons
vous partez
ils/elles partent
Vertaling: ik vertrek

Slide 6 - Slide

Présent = tegenwoordige tijd
je pars
tu pars
il/elle/on part
nous partons
vous partez
ils/elles partent
Noteer nu het hele rijtje van het werkwoord sortir

Slide 7 - Slide

Présent = tegenwoordige tijd
je pars
tu pars
il/elle/on part
nous partons
vous partez
ils/elles partent
je sors
tu sors
il/elle/on sort
nous sortons
vous sortez
ils/elles sortent

Slide 8 - Slide

Passé composé = vtt
je suis parti(e)
tu es parti(e)
il est parti / elle est partie
nous sommes parti(e)s
vous êtes parti(e)(s)
ils sont partis / elles sont parties
Vertaling: 
     ik ben vertrokken

Slide 9 - Slide

Passé composé = vtt
je suis parti(e)
tu es parti(e)
il est parti / elle est partie
nous sommes parti(e)s
vous êtes parti(e)(s)
ils sont partis / elles sont parties
Extra letters achter volt deelw alléén bij hulpww être:
  mnl ev      -
  vrl ev         e
  mnl mv    s
  vrl mv       es

Slide 10 - Slide

Werkwoorden op -ir
partir = vertrekken             
sortir = uitgaan

dormir = slapen
servir = dienen
sentir = ruiken

être
avoir

Slide 11 - Slide

Passé composé 
j'ai dormi                                   = ik heb geslapen
tu as dormi
il/elle/on a ormi
nous avons dormi
vous avez dormi
ils/elles ont dormi

Slide 12 - Slide

Imparfait - verleden tijd
je partais
tu partais
il/elle/on partait
nous partions
vous partiez
ils/elles partaient
Vertaling: ik vertrok

Slide 13 - Slide

Imparfait - verleden tijd
je partais
tu partais
il/elle/on partait
nous partions
vous partiez
ils/elles partaient
Regel:
nous-vorm présent - ons + uitgang
(= bij dit groepje ww. het zelfde als de stam)

Slide 14 - Slide

Imparfait - verleden tijd
Regel:
nous-vorm présent - ons + uitgang
(= bij dit groepje ww. het zelfde als de stam)
Uitgang:
je             + ais
tu            + ais
il/elle/on + ait
nous       + ions
vous        + iez
ils/elles   + aient

Slide 15 - Slide

Imparfait - verleden tijd
Zet in de imparfait:
1.    servir          nous ...
2.   dormir        elle ...

Slide 16 - Slide

Imparfait - verleden tijd
Zet in de imparfait:
1.    servir          nous ...
                            nous servons -> nous servions
2.   dormir        elle ...
                             nous dormons -> elle dormait

Slide 17 - Slide

Futur simple = toekomende tijd
je partirai
tu partiras
il/elle/on partira
nous partirons
vous partirez
ils/elles partiront
Vertaling:
ik zal vertrekken

Regel: hele ww + uitgang (lijkt op avoir)

Slide 18 - Slide

Futur simple = toekomende tijd
Regel:
hele ww + uitgang
Uitgang:
je             + ai
tu            + as
il/elle/on + a
nous       + ons
vous        + ez
ils/elles   + ont

Slide 19 - Slide

Log je in?
Voornaam + eerste letter achternaam
Doe actief mee!

Slide 20 - Slide

wij zullen vertrekken
A
nous partons
B
nous partirons
C
nous sommes partis
D
nous partions

Slide 21 - Quiz

wij zijn vertrokken
A
nous partirons
B
nous avons partis
C
nous sommes partis
D
nous partons

Slide 22 - Quiz

hij vertrekt
A
il part
B
elle part
C
il est parti
D
il partait

Slide 23 - Quiz

ik heb geslapen
A
je dormais
B
je dors
C
je dormirai
D
j'ai dormi

Slide 24 - Quiz

jullie zullen slapen
A
vous dormirez
B
vous avez dormi
C
vous dormez
D
vous dormiez

Slide 25 - Quiz

ga je uit?
A
tu sortiras?
B
tu sors?
C
tu sortais?
D
tu es sorti?

Slide 26 - Quiz

Zij zal uit gaan
A
elle sortira
B
elle sortirais
C
elle sort
D
elle sort

Slide 27 - Quiz

zij gaan uit
A
ils sortent
B
ils sortiront
C
elles sortent
D
ils sont sortis

Slide 28 - Quiz

ze zijn vertrokken
A
elles partent
B
elles partiront
C
ils ont partis
D
elles sont parties

Slide 29 - Quiz

Presque la fin du cours!
1. Qu'est-ce que tu as appris?
2. Qu'est-ce que tu ne comprends pas encore?


Slide 30 - Slide