Week 49 - Fictie en poëzie - klas 1

Fictie en poëzie
Cursus 3 - Fictie
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Fictie en poëzie
Cursus 3 - Fictie

Slide 1 - Slide

Doelen deze week:

Lesdoelen:
- Je leert uitleggen waar gedichten over gaan. 
- Je leert uitleggen wat voor soort gedicht je mooi vindt. 




Slide 2 - Slide

Fictie en non-fictie
Non-fictie:  teksten waarin niets is verzonnen en de schrijver je bijvoorbeeld informatie geeft over een bepaald onderwerp.

Fictie: verhalen die de schrijver heeft verzonnen
Realistische fictie: de gebeurtenissen zouden waargebeurd kunnen zijn.
Niet-realistische fictie (fantasieverhaal): gebeurtenissen kunnen in het echt niet plaatsvinden.
Het doel van fictie is amuseren, want de schrijver wil dat jij zijn verhaal met plezier leest.

                               


Slide 3 - Slide

Personages

Personages: alle personen die een rol spelen in het verhaal

Hoofdpersonage: belangrijkste personage, degene over wie het verhaal gaat. Je weet wat dit personage denkt en voelt. 

Bijpersonage: overige personages



Slide 4 - Slide

Perspectief 
Perspectief: vanuit welke ogen het verhaal beleefd wordt. 

Ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven;
Hij/zij-perspectief: het verhaal is in de hij- of zij-vorm geschreven;
Wisselend perspectief: het verhaal is vanuit meerdere perspectieven geschreven. In het ene hoofdstuk ligt het perspectief bijvoorbeeld bij het ene personage en in het andere hoofdstuk bij een ander.



Slide 5 - Slide

Genre
Als iemand jou vraagt van wat voor soort films en series jij houdt, kun je dat waarschijnlijk in een paar woorden uitleggen. Zo is het ook met boeken. Om uit te leggen wat jouw smaak is, kun je iets zeggen over:

  • het onderwerp: datgene waarover het verhaal gaat, bijvoorbeeld: voetbal, pesten of vriendschap;

  • het genre: het soort verhaal.


Slide 6 - Slide

Genre

Slide 7 - Slide

Genre
Sommige mensen noemen psychologische verhalen ook wel probleemboeken. Daarin worstelt de hoofdpersoon met een probleem. Hij is bijvoorbeeld ernstig ziek of zijn ouders gaan scheiden.

Of je een boek wel of niet leuk vindt, hangt vaak ook af van hoe het boek eruitziet en hoe het is geschreven. 
Daarnaast kun je zeggen of je meer van fictie of non-fictie houdt en of je realistische en fantasieverhalen wel of niet leuk vindt

Slide 8 - Slide

Je kan uitleggen waarover gedichten gaan;
Je kan uitleggen wat voor soort gedichten je mooi vindt. 

Je kan uitleggen waarover gedichten gaan;
Je kan uitleggen wat voor soort gedichten je mooi vindt.
Nederlands
FB blz 81-83
opdracht 4,5 en 6
Hebben we alle doelen behaald?
4,5 en 6

Slide 9 - Slide

Leerdoel deze les
Je kan uitleggen waarover gedichten gaan;

Je kan uitleggen wat voor soort gedichten je mooi vindt.

Slide 10 - Slide

Gedichten
Gedichten zijn korte teksten waarin de dichter iets op een mooie en bijzondere manier probeert te zeggen. 

Je herkent gedichten in één oogopslag aan de typografie: de manier waarop woorden en regels over het papier zijn verdeeld. 

Slide 11 - Slide

Gedichten
Veel gedichten gaan over gevoelens, zoals verliefdheid, verdriet of eenzaamheid. Daar kun je zelf iets in herkennen, maar ze kunnen je ook helpen om iets aan anderen duidelijk te maken. 

Bij grote gebeurtenissen, zoals geboorte, overlijden of een huwelijk, gebruiken mensen vaak gedichten om iets te zeggen waar ze zelf niet de goede woorden voor kunnen vinden. 

Slide 12 - Slide

Gedichten
Gedichten kunnen ook over heel gewone dingen gaan. Daardoor ga je op een andere manier kijken naar de wereld om je heen. 

Veel mensen vinden gedichten moeilijk, maar je hoeft een gedicht niet helemaal te begrijpen om het toch mooi te vinden.

Slide 13 - Slide

Aan de slag:
FB blz 84-86

Maak nu opdracht: 4 t/m 6
de eerste 10 minuten werken we in stilte

Klaar? 

Slide 14 - Slide

LES 1 en 2
Fictie en poëzie
Wat
Je schrijft een eigen gedicht over een dier met een raadselachtige naam.
Hoe
1. Bedenk een zelfverzonnen dier. 
2. Welke gedachten heb jij over het dier? Beschrijf het dier in ten minste vijf zinnen.
3. Vul de belangrijkste woorden uit de beschrijving van jouw dier in.
4.  Noteer rijmwoorden bij de woorden die je hebt opgeschreven. 
5. Schrijf een gedicht over jouw dier. Het mag zo lang worden als je zelf wilt. Geef je gedicht een passende titel.

Slide 15 - Slide

Terugblik leerdoelen

Lesdoelen:
- Je leert uitleggen waar gedichten over gaan. 
- Je leert uitleggen wat voor soort gedicht je mooi vindt. 



Slide 16 - Slide

LES 3
Fictie en poëzie
Wat
- Gedichten voordragen
Hoe
1. Iedereen draagt zijn gedicht voor voor de klas
Tijd
20 minuten
Hulp
- vraag hulp aan de docent
Resultaat
- Kennis over de verschillende genre-iconen. 
Klaar?
We sluiten de les gezamenlijk af!

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

SPELREGELS GENRE-MEMORIE

1. Leg alle kaartjes op de kop op de tafel.

2. Iedere speler draait om de beurt twee kaartjes om.
- Is het een setje? Dan is het setje voor jou. 
- Is het geen setje? Dan draai je de kaartjes weer om en is de volgende speler aan de beurt. 

3. Het spel is afgelopen als alle kaartjes zijn gepakt. 
Wie de meeste setjes heeft, wint! 

Slide 19 - Slide

KEUZEMENU

Keuze 1


- Werk aan je opdrachten van Nederlands online. 
§ 3 - Fictie










Keuze 2


- Werken aan je creatieve opdracht voor Fictie



Slide 20 - Slide