Herhalen 2

Welcome
Go to Lessonup.app

Vrijdag 18 maart
- Herhaling ontkenningen
- Herhaling woordvolgorde
- Herhaling plurals
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome
Go to Lessonup.app

Vrijdag 18 maart
- Herhaling ontkenningen
- Herhaling woordvolgorde
- Herhaling plurals

Slide 1 - Slide

Ontkenningen maken
Doe je mee met de uitleg? -> Ga naar Lessonup.app
Doe je niet mee? -> Ga zelfst. aan de slag in stilte 

Slide 2 - Slide

Hoe maken wij een ontkenning?

Slide 3 - Open question

Ontkennende zinnen maken
Staat er geen vorm van to be, can, could, should, will, would, may, might of must in de zin?
Dan zet je do not/don't of does not/doesn't voor het werkwoord.

VB.
I travel by train.                                 I don't/do not travel by train.
She works in that building.         She doesn't/does not work in that building 
They visited Manchester.             They didn't/did not visit Manchester.

Slide 4 - Slide

Make negation: He plays soccer.

Slide 5 - Open question

Make the negation: The cat is playful.

Slide 6 - Open question

Make a negation:
Kangaroos live in Africa.

Slide 7 - Open question

My friend was on holiday.
Negation:

Slide 8 - Open question

My parents fly back home this morning
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 9 - Quiz

Mary eats fruit for lunch
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 10 - Quiz

I go home after my classes
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 11 - Quiz

Stappenplan ontkenning maken
1. Kijk naar het onderwerp

a. Is het een I, you (ev), we, they of you (mv) = don't
b. Is het een he/she/it = doesn't 

Slide 12 - Slide

Word Order
Doe je mee met de uitleg? -> Log in bij Lessonup.app

Ga je niet meedoen met de uitleg -> Ga aan de slag met minimaal 2 van de werkbladen (geen laptops!)

Slide 13 - Slide

Word Order
Net als in het Nederlands, heeft de Engelse taal ook een woordvolgorde. Deze gaat net iets anders dan in het Nederlands:

Wie - doet - wat - waar - (wanneer)
The man put the book on the table.
They like to drink a cup of coffee at a coffee shop on Saturdays.
On Saturdays they like to drink a cup of coffee at a coffee shop. 

Slide 14 - Slide

doet
waar
wat
wie
wanneer

Slide 15 - Drag question

13. Match the sentence using the correct word order:
1
2
3
4
5
6
7
Sam
has
been
in
Canada
in
April

Slide 16 - Drag question

Remember word order?
Zet de woorden in de juiste volgorde
watched
a film 
last week
They

Slide 17 - Drag question

Put the words  in the right order
at six
always
I
wake up

Slide 18 - Drag question

Remember word order?
Zet de woorden in de juiste volgorde
is
sitting
right now 
the cat
on the roof 

Slide 19 - Drag question

Drag the white words in the correct order
smaller
is
My friend
me
than

Slide 20 - Drag question

Plurals
Ga je meedoen met de uitleg? -> Log in bij LessonUp.app

Ga je niet meedoen met de uitleg? -> maak minimaal 2 werkbladen (geen laptop)

Slide 21 - Slide

Regel voor meervoud = woord + s
               1 dog - 3 dogs
    1 dog


   3 dogs

Slide 22 - Slide

Bij woorden die eindigen op een medeklinker + y
                            
                     -y verdwijnt en wordt - ies
                 
  1 bunny                            4 bunnies

Slide 23 - Slide

woorden die eindigen op een klinker + y
                            
       krijgen alleen een - s
          
  1 boy                              3 boys

Slide 24 - Slide

      woorden die eindigen op ch, sh, s, ss, x, z
                            
                                     krijgen -es
                 
  1 dress                           4 dresses

Slide 25 - Slide

 woorden die eindigen op een medeklinker + o
                            
                              krijgen -es
                 
   1 tomato                       4 tomatoes

Slide 26 - Slide

Bij woorden die eindigen op een f of fe
                            
                     f/fe verdwijnt en wordt - ves
                 
     1 leaf                           4 leaves

Slide 27 - Slide

Overzicht Plurals
Regel
Voorbeeld
Standaard: Woord + S
Dog / dogs
Medeklinker + y: -y wordt +ies
Bunny / bunnies
Klinker +y: -y blijft +s
Boy / boys
-s geluid: +es
Dress / dresses
Medeklinker +0: +es
Tomato / tomatoes
Eindigt op F/Fe: -F/Fe wordt -ves
Leaf / Leaves

Slide 28 - Slide

Plurals:
man

Slide 29 - Open question

Plurals:
scarf

Slide 30 - Open question

Plurals quiz:
What is the plural of box

Slide 31 - Open question

Plurals quiz:
What is the plural of pony

Slide 32 - Open question

Plurals quiz
What is the plural of: watch

Slide 33 - Open question

Plurals:
potato

Slide 34 - Open question

Plural (meervoud)
What is the plural of woman?

Slide 35 - Open question

Plural of ''cow''

Slide 36 - Open question

Plurals quiz
What is the plural of: lady

Slide 37 - Open question

Plurals quiz
What is the plural of: wife

Slide 38 - Open question

Plurals:

phone

Slide 39 - Open question

End of the lesson
- Any questions? 

Tuesday the 22nd of March:
 Test chapter 2+3. Study the grammar handout in google classroom. 

You don't need your books. 

Slide 40 - Slide