This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Karel de Grote was keizer in de 9e eeuw. Deze liep van het jaar.......tot.......
A
900-1000
B
800-900
C
700-800
D
900-1000
Slide 1 - Quiz
Bekijk de kaart. Welk huidig land hoorde NIET bij het rijk van Karel de Grote?
A
Frankrijk
B
Nederland
C
Italië
D
Spanje
Slide 2 - Quiz
De tijd van monniken en ridders loopt van ...............tot....................
A
400-500
B
500-1000
C
0-500
D
500-1500
Slide 3 - Quiz
Lees de bron. Wat voor soort verandering was de invoering van munten in de tijd van Karel de Grote?
A
Politiek
B
Economisch
C
Religieus
D
Geen van allen
Slide 4 - Quiz
Hiernaast zie je een domein. Wie was de baas van een domein?
A
Een horige
B
Een vrije boer
C
Een landheer
D
de burgemeester
Slide 5 - Quiz
Deze middeleeuwse kalender laat zien wanneer welk werk op het land moest worden gedaan. Welk begrip past hier het beste bij?
A
Domein
B
Herendiensten
C
Horige
D
Werkzaamheden
Slide 6 - Quiz
Welk begrip past goed bij: Boer die geen eigen grond had, maar die moest werken op het land van de heer en die de grond van de heer niet mocht verlaten zonder zijn toestemming.
A
Vrije boer
B
Horige
C
Slaaf
D
Domeinboer
Slide 7 - Quiz
Waar was het hoofdkwartier van Karel de Grote?
A
Brussel
B
Aken
C
Parijs
D
Madrid
Slide 8 - Quiz
Wat was de taak van de heer van een domein?
A
Belasting betalen aan de kerk
B
Zorgen dat de horigen goede christenen waren
C
Een deel van de oogst verdelen onder de horigen
D
De horigen beschermen
Slide 9 - Quiz
Karel de Grote regeerde over......
A
heel Europa
B
bijna heel West-Europa
C
bijna heel Oost-Europa
D
Europa en het Midden-Oosten
Slide 10 - Quiz
Lees en bekijk de bron. Wat beloofde een leenman en wat kreeg hij daarvoor terug?
A
Hij beloofde trouw te zijn aan de koning. In ruil daarvoor kreeg hij een stuk land in leen.
B
Hij beloofde belasting te betalen. In ruil daarvoor kreeg hij bescherming.
C
Hij beloofde christen te worden, in ruil daarvoor kreeg hij geld.
D
Hij beloofde te werken op het land van de koning. In ruil daarvoor kreeg hij bescherming.
Slide 11 - Quiz
Bekijk de bron. Waar hoort een graaf of hertog bij?
A
Leenheer
B
Leenman
C
Horigen
D
Geen van allen
Slide 12 - Quiz
Bekijk de bron. Waar hoort Karel de Grote bij?
A
Leenheer
B
Achterleenman
C
Leenman
D
Horigen
Slide 13 - Quiz
Welke zin over het leenstelsel is NIET juist?
A
Leenmannen bestuurden het land van Karel de Grote
B
Leenmannen legden een eed van trouw af
C
Leenmannen kregen een salaris van Karel de Grote
D
Op een leen werkten horigen op het land
Slide 14 - Quiz
Lees de bron. Welke zin is juist?
A
Ridders hadden in de tijd van Karel de Grote veel aanzien
B
Alleen als je van adel was kon je ridder worden
C
Elke boerenzoon kon ridder worden
D
Ridders hoorden tot het jaar 1000 bij de adelstand
Slide 15 - Quiz
Lees de bron en bedenk waarom leenmannen niet altijd blij waren met het voeren van oorlog.
A
Het was gevaarlijk
B
Ze mochten niet plunderen
C
Het koste veel geld
D
Ze waren veel te kort van huis
Slide 16 - Quiz
De paus kroonde Karel de Grote in 800 tot keizer. Welke reden had de paus daarvoor?
A
Karel had veroveringen aan de paus geschonken
B
Karel had de moslims uit Spanje verdreven
C
Karel had de paus veel geld geschonken
D
Karel had de paus beschermd
Slide 17 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van hoog naar laag? 1. Achterleenman 2. Leenman 3. Horige 4. Leenheer 5. Vrije boer
A
2, 4, 1, 5, 3
B
4, 1, 2, 5, 3
C
4, 2, 1, 5, 3
D
2, 1, 4, 3, 5
Slide 18 - Quiz
Lees de bron. Waarom werd de prijs van wapens en een uitrusting in de 8e eeuw berekend in koeien?
A
Er waren veel koeien
B
De adel-stand had veel koeien
C
De smid die wapens maakte, wilde graag koeien ontvangen
D
Er werd weinig geld gebruikt
Slide 19 - Quiz
Welke zin hoort bij 'vrije boeren'?
A
Zij mochten het domein niet verlaten zonder toestemming.
B
Als er gevaar was hadden ze recht op bescherming van de heer
C
Ze hoefden geen deel van de oogst aan de heer te betalen
D
Ze hadden een eigen stuk land
Slide 20 - Quiz
Welk beroep heeft Alwin?
A
Slager
B
Bakker
C
Boer
D
Verkoper
Slide 21 - Quiz
Welke gebeurtenis wordt vaak gezien/genoemd als het begin van de tijd van monniken en ridders?
A
de kroning tot keizer van Karel de Grote
B
de val van het Romeinse Rijk
C
het einde van de vroege middeleeuwen
D
het einde van de standenmaatschappij
Slide 22 - Quiz
Wat was de taak van de geestelijkheid in de vroege middeleeuwen?
A
bidden voor de andere standen
B
vechten voor de andere standen
C
zorgen voor voedsel voor de andere standen
D
vechten om het geloof te verspreiden
Slide 23 - Quiz
Naast leenmannen bestonden er ook achterleenmannen. Leg uit waarom het bestaan van achterleenmannen voor de koning een nadeel kon zijn.
A
Ze zwoeren niet direct trouw aan de koning maar aan hun leenman
B
Ze zwoeren direct trouw aan de koning en niet aan hun leenman
C
Achterleenmannen legden geen eed van trouw af
D
Achterleenmannen hadden geen gebied om te besturen
Slide 24 - Quiz
De bron is een tekening van een domein. Wat is GEEN voorbeeld uit de tekening waaraan je kunt zien dat het om een middeleeuws domein gaat en niet om een boerendorp van nu.
A
Er is sprake van land dat bebouwd wordt door horigen
B
Er is sprake van land van de heer.
C
Er is een vrije boer met een eigen boerderij.
D
Je ziet boerderijen
Slide 25 - Quiz
Wat was de belangrijkste taak van een missionaris?
A
anderen helpen met Bijbelles
B
anderen bekeren tot het christendom
C
anderen meenemen op oorlogsmissie
D
de paus met raad en daad bijstaan
Slide 26 - Quiz
In de vroege middeleeuwen deden missionarissen bekeringswerk in het gebied dat nu Nederland is. Wie waren twee van die missionarissen?
A
Alcuin en Einhard
B
Bonifatius en Willibrord
C
Pepijn en Lodewijk
D
Leo III en Hadrianus I
Slide 27 - Quiz
De middeleeuwen duurden van...
A
500-1500
B
500-1000
C
1000-1500
D
1000 -2000
Slide 28 - Quiz
Welk woord hoort hier niet thuis?
A
Paus
B
kalief
C
moslim
D
Allah
Slide 29 - Quiz
Welke sociale groepen bestonden er in de middeleeuwen?
Slide 30 - Open question
Waarom hadden geestelijken veel invloed in de middeleeuwse samenleving?