Meten en Meetkunde - Toegepast rekenen - Oefening voor examen 3F

Meten en meetkunde 3F
Examenvoorbereiding
Toegepast rekenen
1 / 51
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 15 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Meten en meetkunde 3F
Examenvoorbereiding
Toegepast rekenen

Slide 1 - Slide

Inleiding
  • In deze les vind je 10 opdrachten Toegepast rekenen.
  • Eerst lees en maak je de opdracht. 
  • Pen en papier zijn aanbevolen.
  • Je mag een rekenmachine gebruiken.
  • Je kunt het antwoord invoeren in deze les.
  • Na het invoeren van het antwoord is er uitleg over de som.
  • Snap je de uitleg niet? Vraag dan de docent om hulp.

Slide 2 - Slide

Voor je begint:
  • Er komen sommen met oppervlakte en omtrek.
  • Er komen sommen met inhoud.
  • Er komen sommen met snelheid en afstand.
  • Soms kun je een verhoudingstabel gebruiken om sommen te berekenen.

Maak alvast wat aantekeningen (bijvoorbeeld het trappetje met millimeters, centimeters, decimeters, meters, etc.). 

Slide 3 - Slide

Klaar?
  • Na de 10 sommen in deze les vind je alle onderwerpen van dit domein nog in een serie YouTube-filmpjes.
  • Oefen verder in Studiemeter.
  • Of maak een aantal oefenexamens in Facet.
Tip: op een bepaald moment is het ook gewoon klaar. Ga ontspannen naar het examen en richt je vooral op de sommen waarvan je denkt dat je daar goed op scoort. Succes!

Slide 4 - Slide

Opdracht 1
Wat is de inhoud van de verpakking in liter?

Slide 5 - Slide

1. Wat is de inhoud van de verpakking in liter? Vul alleen het getal in.

Slide 6 - Open question

Uitleg opdracht 1
Je weet dat de verpakking 20 cm hoog en 5 cm diep is.
Je berekent hoe breed de verpakking is.Als je de verpakking helemaal uitvouwt, is hij 40 cm breed.
Voor de breedte van de voorkant en de achterkant heb je nog 40 cm − 5 cm − 5 cm = 30 cm over.
De voorkant en de achterkant zijn allebei 30 cm : 2 = 15 cm breed.


De inhoud wordt gevraagd in liter. 1 liter = 1 dm3, dus je rekent de afmetingen om naar decimeter.
5 cm = 0,5 dm, 15 cm = 1,5 dm, 20 cm = 2 dm
De inhoud is 0,5 dm × 1,5 dm × 2 dm = 1,5 dm3 = 1,5 l.
De inhoud van de verpakking is 1,5 l.


Slide 7 - Slide

Opdracht 2
Annette is kapster.
Ze gebruikt 1 potje Shocking Dye haarverf om een pastelkleur te maken.
1 theelepel is gelijk aan 5,5 ml.
Hoeveel verpakkingen Livv Conditioner heeft Annette nodig?


Slide 8 - Slide

2. Hoeveel verpakkingen Livv Conditioner heeft Annette nodig? Vul alleen het getal in.

Slide 9 - Open question

Uitleg opdracht 2
In de afbeelding zie je dat 1 potje Shocking Dye haarverf 88 ml is.
Voor een pastelkleur moet je 1 theelepel = 5,5 ml Shocking Dye haarverf mengen met 75 ml Livv conditioner.
Je rekent uit hoeveel conditioner Annette nodig heeft.

Annette heeft 1.200 ml conditioner nodig.


In een verpakking zit 25 cl = 250 ml conditioner.
Annette heeft 1.200 ml : 250 ml = 4,8 verpakkingen nodig.
4 verpakkingen is te weinig, dus Annette heeft 5 verpakkingen nodig.


Annette heeft 5 verpakkingen Livv Conditioner nodig.

Slide 10 - Slide

Opdracht 3
Sofie vult dit bad voor 75% met water.

Uit de kraan komt 810 l water per uur.
In hoeveel minuten is het bad voor 75% gevuld?


Slide 11 - Slide

3. In hoeveel minuten is het bad voor 75% gevuld? Vul alleen het getal in.

Slide 12 - Open question

Uitleg opdracht 3
De inhoud van het bad is 180 l.
Sofie vult het bad voor 75% met water.
75% van 180 l = 135 l
Sofie vult het bad met 135 l water. Uit de kraan komt 810 l water per uur.
1 u = 60 min.
Het bad is in 10 minuten voor 75% gevuld.



Slide 13 - Slide

Opdracht 4
Willem en Quinten gaan beiden dagelijks om 7:30 met de trein.

Willem loopt 1,5 km naar het station.
Quinten fietst 3 km naar het station.

Hoeveel eerder moet Willem van huis dan Quinten?


Slide 14 - Slide

4. Hoeveel eerder moet Willem van huis dan Quinten? Vul alleen het getal in.

Slide 15 - Open question

Uitleg Opdracht 4 (1/2)
Willem en Quinten nemen de trein van 7:30.

Willem loopt 5 km/u. Je rekent uit hoe lang hij doet over 1,5 km.
1 u = 60 min.
Willem doet 18 min. over 1,5 km.


Slide 16 - Slide

Uitleg opdracht 4 (2/2)
Quinten fietst 15 km/u. Je rekent uit hoe lang hij doet over 3 km.

Quinten doet 12 min. over 3 km.
Willem is 18 min. − 12 min. = 6 min. langer onderweg dan Quinten.

Willem moet 6 min. eerder van huis dan Quinten.


Slide 17 - Slide

Opdracht 5
Lynn vult een opblaasbaar zwembad met 0,1 m3 water.

Ze gebruikt hiervoor emmers gevuld met 15 l water

Hoeveel emmers met water heeft ze nodig om het opblaasbare zwembad te vullen?


Slide 18 - Slide

5. Hoeveel emmers met water heeft ze nodig om het opblaasbare zwembad te vullen? Vul alleen het getal in.

Slide 19 - Open question

Uitleg opdracht 5
Lynn doet 0,1 m3 water in het zwembad.
De inhoud van een emmer is gegeven in liter, dus je rekent om naar liter.
0,1 m3 = 100 dm3 = 100 l
In 1 emmer zit 15 l water. Je rekent uit hoeveel emmers je nodig hebt.
100 l : 15 l ≈ 6,667
6 emmers zijn niet genoeg, dus Lynn heeft 7 emmers nodig.
Lynn heeft 7 emmers nodig om het opblaasbare zwembad te vullen.



Slide 20 - Slide

Opdracht 6
Sylvia wil in gedeelte A kunstgras leggen.

Hoeveel vierkante meter kunstgras heeft Sylvia nodig?
Rond het antwoord af op een geheel getal.
(Schaal = 1 : 75)

Slide 21 - Slide

6. Hoeveel vierkante meter kunstgras heeft Sylvia nodig?
Rond het antwoord af op een geheel getal. Vul alleen het getal in.

Slide 22 - Open question

Uitleg opdracht 6
De lengte van gedeelte A is op de plattegrond 8 cm − 1 cm = 7 cm.
De breedte van gedeelte A is op de plattegrond 4 cm.
De schaal van de kaart is 1 : 75.
De lengte van gedeelte A is in werkelijkheid 7 cm × 75 = 525 cm.
De breedte van gedeelte A is in werkelijkheid 4 cm × 75 = 300 cm.
Het antwoord wordt gevraagd in vierkante meter, dus je rekent om naar meter.
525 cm = 5,25 m, 300 cm = 3 m
De oppervlakte van gedeelte A is 5,25 m × 3 m = 15,75 m2.
Afgerond op een geheel getal: 16 m2.
Sylvia heeft 16 m2 kunstgras nodig.




Slide 23 - Slide

Opdracht 7
Jelle legt een tennisbaan aan.
De lijnen kosten € 1,90 per meter.
Hoeveel kosten de lijnen voor de tennisbaan?


Slide 24 - Slide

7. Hoeveel kosten de lijnen voor de tennisbaan? Vul alleen het getal in.

Slide 25 - Open question

Uitleg opdracht 7
Je rekent eerst de lengtes van alle lijnen uit en telt deze op.

 

A. 4 lange lijnen in de lengte van 23,8 m: 4 × 23,8 m = 95,2 m
B. 2 lange lijnen in de breedte van 11 m: 2 × 11 m = 22 m
C. 2 korte lijnen in de breedte van 8,3 m: 2 × 8,3 m = 16,6 m
D. 2 korte lijntjes van 0,3 m: 2 × 0,3 m = 0,6 m
E. De lijn in het midden is: 23,8 m − 5,5 m − 5,5 m = 12,8 m
De totale lengte is 95,2 m + 22 m + 16,6 m + 0,6 m + 12,8 m = 147,2 m.

De lijnen kosten € 1,90 per meter.
De lijnen kosten in totaal 147,2 × € 1,90 = € 279,68.
De lijnen voor de tennisbaan kosten € 279,68.




Slide 26 - Slide

Opdracht 8
Elk vakje in de ijsblokjesvorm is kubusvormig en heeft zijden van 2,5 cm.
Andries vult beide ijsblokjesvormen met water.
Hoeveel liter water gaat er in totaal in de ijsblokjesvormen?


Slide 27 - Slide

8. Hoeveel liter water gaat er in totaal in de ijsblokjesvormen? Vul alleen het getal in.

Slide 28 - Open question

Uitleg opdracht 8
De zijden van een kubusvormig vakje zijn 2,5 cm.
Het antwoord wordt gevraagd in liter. 1 liter = 1 dm3, dus je rekent de afmetingen om naar decimeter.
2,5 cm = 0,25 dm.
Je rekent eerst de inhoud van één vakje uit.
inhoud = lengte × breedte × hoogte
inhoud = 0,25 dm × 0,25 dm × 0,25 dm = 0,015625 dm3 = 0,015625 l
Je ziet dat een ijsblokjesvorm 3 × 8 = 24 vakjes heeft, dus 2 vormen hebben samen 48 vakjes.
De inhoud is in totaal 48 × 0,015625 l = 0,75 l.
In de ijsblokjesvormen gaat in totaal 0,75 l.




Slide 29 - Slide

Opdracht 9
Rosanne koopt verf om de zeeblauwe muur in haar kamer 2 keer te verven.
De muur is 6 m breed en 2,6 m hoog.
Hoeveel euro moet Rosanne betalen voor de muurverf?


Slide 30 - Slide

9. Hoeveel euro moet Rosanne betalen voor de muurverf? Vul alleen het getal in.

Slide 31 - Open question

Uitleg opdracht 9
De oppervlakte van de muur is 6 m × 2,6 m = 15,6 m2
Rosanne verft de deur en het raam niet.
De deur is 100 cm = 1 m breed en 225 cm = 2,25 m hoog.
De oppervlakte van de deur is 1 m × 2,25 m = 2,25 m2.
Het raam is 200 cm = 2 m breed en 120 cm = 1,2 m hoog.
De oppervlakte van het raam is 2 m × 1,2 m = 2,4 m2.
De oppervlakte van de muur zonder de deur en het raam is 15,6 m2 − 2,25 m2 − 2,4 m2 = 10,95 m2.
Rosanne verft de muur 2 keer.
2 × 10,95 m2 = 21,9 m2
Met 1 blik verf kun je 8 m2 verven. Je rekent uit hoeveel blikken verf Rosanne nodig heeft voor 21,9 m2. Rosanne heeft 2,7375 blikken verf nodig.
2 blikken is te weinig, dus Rosanne heeft 3 blikken nodig.
Een blik kost € 14. Rosanne moet 3 × € 14 = € 42 betalen voor de muurverf.





Slide 32 - Slide

Opdracht 10
Een kolibrie legt per seconde 300 keer zijn eigen lichaamslengte af.

Een slechtvalk legt per seconde 50 keer zijn eigen lichaamslengte af.

Hoeveel km/u verschilt de snelheid van de kolibrie met die van de valk?


Slide 33 - Slide

10. Hoeveel km/u verschilt de snelheid van de kolibrie met die van de valk? Vul alleen het getal in.

Slide 34 - Open question

Uitleg Opdracht 10 (1/2)
Een kolibrie legt 300 × 7,5 cm = 2.250 cm af per seconde.
Je rekent uit hoeveel km/u de kolibrie vliegt.
2.250 cm = 22,5 m
81.000 m = 81 km
De kolibrie vliegt 81 km/u.


Slide 35 - Slide

Uitleg opdracht 10 (2/2)
Een slechtvalk legt 50 × 50 cm = 2.500 cm af per seconde.
Je rekent uit hoeveel km/u de slechtvalk vliegt.
2.500 cm = 25 m
90.000 m = 90 km
De slechtvalk vliegt 90 km/u.
De snelheid van de kolibrie verschilt 90 km/u − 81 km/u = 9 km/u met die van de valk.



Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Slide 49 - Video

Slide 50 - Video

Slide 51 - Video