De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Bekijk de prent.
Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.
Slide 1 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?
De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XVI
B
Napoleon Bonaparte
C
Robespierre
D
Rousseau
Slide 2 - Quiz
Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.
Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900
Slide 3 - Quiz
In 1791 werd Frankrijk een ........... monarchie.
A
constitutionele
B
revolutionaire
C
republikeinse
D
koninklijke
Slide 4 - Quiz
Deze opdracht gaat over continuïteit tussen Frankrijk voor en na de Franse Revolutie. Welke twee zinnen gaan over continuïteit ten opzichte van Frankrijk vóór 1789?
1. Napoleon was een alleenheerser met absolute macht. 2. Onder Napoleon hadden alle Fransen dezelfde rechten en plichten. 3. Tijdens de constitutionele monarchie moest de koning zich houden aan de grondwet. 4. Tijdens de Franse republiek hadden alle rijke burgers kiesrecht.
A
Zin 1 en 4
B
Zin 1 en 2
C
Zin 2 en 3
D
Zin 3 en 4
Slide 5 - Quiz
Deze vraag gaat over Napoleon, de alleenheerser.
Op welke manier zorgde Napoleon voor meer gelijkheid in de Franse samenleving?
A
Hij maakte afkomst (waar je vandaan komt) weer belangrijk.
B
Hij maakte opleiding en prestaties minder belangrijk.
C
Hij zorgde ervoor dat iedere Fransman zich met onderwijs kon ontwikkelen.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist
Slide 6 - Quiz
De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.
Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
economische en culturele
B
economische en sociale
C
politieke en culturele
D
politieke en sociale
Slide 7 - Quiz
Lees de vier zinnen over de verdeling van de overheidstaken in de VS:
1 De rechters controleren de regering. 2 De regering onder leiding van de president moet de wetten uitvoeren. 3 Het Congres maakt wetten. 4 Het parlement is volkomen onafhankelijk. Welke zin is of welke zinnen zijn juist?
A
Zin 2 en 3
B
Alleen zin 1
C
Zin 1, 3 en 4
D
Zin 3 en 4
Slide 8 - Quiz
Bestudeer eerst de bron. Welke zinnen zijn juist? 1 Op de tekening ziet de Brit (in het midden) eruit als winnaar. 2 Op de tekening ziet de Brit (in het midden) eruit als verliezer. 3 Op de tekening zien de kolonisten eruit als winnaars. 4 Op de tekening zien de kolonisten eruit als verliezers. 5 De tekenaar was een voorstander van de Britse overheersing in Boston.
A
2 en 3
B
2, 4 en 5
C
1, 4 en 5
D
2, 3 en 4
Slide 9 - Quiz
Deze opdracht gaat over de handel in slaven
Wat is het juiste antwoord?
A
De slavenhandel begon in de 17e eeuw en eindigde na vier eeuwen.
B
Slaven kregen dezelfde behandeling als andere werknemers op een plantage.
C
Slaven kregen dezelfde behandeling als andere werknemers op een plantage.
D
Slavenhandelaren verkochten mensen alsof zij producten waren.
Slide 10 - Quiz
Deze opdracht gaat over ideeën over slavernij.
Welke zin is ONJUIST?
A
Christenen waren tegenstanders van slavernij, want de Bijbel verbiedt het.
B
De verlichting gaf aanleiding tot de afschaffing van de slavernij.
C
Het abolitionisme streefde naar afschaffing van zowel slavernij als slavenhandel.
D
Geen van de zinnen is onjuist
Slide 11 - Quiz
Deze vraag gaat over de afschaffing van de slavernij.
Welke zin over de bron is juist?
A
De bron is een voorbeeld van de manier waarop de meeste slavenhouders omgingen met hun slaven.
B
De maker van deze bron heeft geen mening over de gebeurtenis die hij heeft afgebeeld.
C
De slaven op deze afbeelding kregen hun vrijheid van de Fransen.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 12 - Quiz
Bekijk de kaart.
Welk woord hoort bij het rode kruisje in de legenda te staan?
Slide 13 - Open question
Bekijk de afbeelding.
1. De man links is tegen slavernij. 2. De man in het midden laat zien wat er kan gebeuren in de VS. 3. De man rechts is tegen slavernij. 4. De tekenaar van de afbeelding liet zien wat hij vond van de Amerikaanse Burgeroorlog.
Welke zinnen zijn juist?
A
2 en 3
B
1 en 3
C
2 en 4
D
2, 3 en 4
Slide 14 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Deze afbeelding is ...
A
objectief
B
subjectief
Slide 15 - Quiz
In het lesboek is een fragment te lezen uit het boek 'de hut van oom Tom'.
Dit boek is ...
A
objectief
B
subjectief
Slide 16 - Quiz
Op de afbeelding wappert de vlag van de Verenigde Staten. Zet de cijfers 1 en 2 onder mekaar en geef daarachter antwoord op de volgende twee vragen: 1. Waarom heeft de vlag 13 wit/rode strepen? 2. Waarom heeft de vlag 50 sterren?
Slide 17 - Open question
Deze vraag gaat over de afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten. Kies steeds het juiste woord
1 De Verenigde Staten waren in de 18e eeuw ontstaan uit de Britse / Franse kolonies in Noord-Amerika. 2 In de noordelijke/ zuidelijke staten werd de slavernij rond 1800 afgeschaft. 3 De zuidelijke/ noordelijke staten waren tegen afschaffing, omdat daar veel plantages met slaven waren. 4 Toen de noordelijke/ zuidelijke staten in 1865 hadden gewonnen werd de slavernij in de gehele VS afgeschaft.
Bekijk de afbeelding. Wie is de persoon bij de pijl?
Tip: Zijn naam hoort ook te staan bij het rode kruisje en hij was de eerste president van de Verenigde Staten!
Slide 19 - Open question
Maak de zin af:
In 1787 kregen de Verenigde Staten een grondwet en werd het officieel een ....
A
federale republiek
B
constitutionele monarchie
C
dictatuur
D
geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 20 - Quiz
Deze vraag gaat over de eerste democratische grondwet in de Verenigde Staten (in 1787).
Welke zin over de staatsvorm (vanaf 1787) van de Verenigde Staten (= VS) is juist?
A
De eerste staten in noordoosten van de VS mochten niets zelf bepalen.
B
De centrale overheid bepaalde zaken die voor alle eerste staten in het noordoosten belangrijk waren.
C
De vorst moest zich aan de grondwet houden.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 21 - Quiz
Deze vraag gaat over de staatsvorm van de Verenigde Staten. Koppel de woorden aan de linker kant met de juiste woorden aan de rechter kant door te slepen:
Wetten maken door:
rechtspreken door:
wetten uitvoeren door:
onafhankelijke rechters
regering onder leiding van president.
Parlement (Congres)
Slide 22 - Drag question
'In 1783 kregen de Verenigde Staten een een grondwet. Naast de grondwet werd een .......... geschreven. Daarin stonden de grondrechten van de burgers, zoals de vrijheid van godsdienst en het recht op een eerlijk proces'. Welk woord hoort op de stippellijntjes te staan? (je mag een typfout maken)
Slide 23 - Open question
Lees hieronder de volgende bron van Napoleon over ongelijkheid uit 1804:
'Mensen worden niet gelijk geboren, niet lichamelijk en niet in wat ze kunnen. Het toeval en allerlei omstandigheden veroorzaken sociale ongelijkheid. Deze moet verzacht worden met menselijkheid, weldadigheid en medelijden'.
De bron hierboven is een voorbeeld van verlicht denken, want...
A
volgens de bron moeten mensen iets doen tegen sociale ongelijkheid.
B
volgens de bron moeten mensen de sociale ongelijkheid accepteren.
C
Geen van de genoemde antwoorden is juist
Slide 24 - Quiz
Welke opmerking over de afschaffing van de slavernij is juist?
A
Vanaf 1600 brachten Europeanen 11 miljoen zwarte slaven van Afrika naar Amerika.
B
Door het abolitionisme ontstond de Verlichting.
C
Na de Amerikaanse burgeroorlog zorgden de zuidelijke staten voor de afschaffing van de slavernij in de noordelijke staten.
D
Geen van de genoemde opmerkingen is juist.
Slide 25 - Quiz
Lees hiernaast bron 6 en 7.
In deze opdracht vergelijk je in de tijd. Vergelijk de Amerikaanse Revolutie met de Nederlandse Opstand.
Welk antwoord is juist?
In beide gevallen.......
A
geen van de genoemde antwoorden is juist.
B
vonden de opstandelingen dat ze een slechte regering moesten gehoorzamen
C
vonden de opstandelingen dat ze hun eigen regering mochten kiezen
D
wilden de opstandelingen afhankelijk zijn van hun koning.