This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Der-Gruppe
Pak je Spick-o-thek er vast bij
Slide 1 - Slide
Wat is de der-Gruppe?
De der-Gruppe zijn de woorden die op de zelfde manier vervoegd worden als der/die/das.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Voorzetsel?
Staat er een voorzetsel in de zin? Dan weet je naar welke kolom je moet kijken
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Geen voorzetsel?
Dan ga je ontleden
1e naamval = onderwerp
3e naavmal = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp
Slide 6 - Slide
Is het der/die/das
Je weet nu in welke van de 3 rijen je moet kijken.
Is het woord wat er achter staat een der, die of das woord?
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Dan weet je de oplossing
Kijk in de geel gemarkeerde rij in het juiste vakje. In de gele want dit hadden we eerder al uitgevonden dat dat woord bij de gele hoort.
Let op: Kijk altijd naar het eerste woord. Het woord klein doet er niet toe en mag je doen alsof dat er niet staat!
Slide 9 - Slide
Genoeg uitleg
Slide 10 - Slide
Hast du gegen ....... (deze) Mannschaft (v) gespielt?
A
dieser
B
diesen
C
diese
D
dies
Slide 11 - Quiz
Ich mache jeden Tag mit .... (de) iPad (o) die Hausaufgaben
A
dem
B
den
C
der
Slide 12 - Quiz
Für ..... (welke) Musik (v) interessierst du dich?
A
welches
B
welche
C
welchen
Slide 13 - Quiz
Ohne ..... (sommige) Männer (mv) kann unsere Mannschaft nicht gewinnen.
A
manche
B
manches
C
manchen
Slide 14 - Quiz
Nu zonder voorzetsels
Ontleed dus de zin
Slide 15 - Slide
......(deze) Musik (v) finde ich toll
A
dieser
B
diese
Slide 16 - Quiz
Ich gebe .... (de) alten Frau (v) ein Geschenk.
A
die
B
der
Slide 17 - Quiz
Ich habe .... (sommige) Hausaufgaben nicht gemacht
A
manche
B
manchen
Slide 18 - Quiz
Ein Gruppe
Grammatik B, Kapitel 6
Pak je Spick-o-thek vast bij de hand
Slide 19 - Slide
Voorzetsel?
Staat er een voorzetsel in de zin? Dan weet je naar welke kolom je moet kijken
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Geen voorzetsel?
Dan ga je ontleden
1e naamval = onderwerp
3e naavmal = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp
Slide 22 - Slide
Is het der/die/das
Je weet nu in welke van de 3 rijen je moet kijken.
Is het woord wat er achter staat een der, die of das woord?
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Dan weet je de oplossing
Kijk in de ongemarkeerde rij in het juiste vakje. In de ongemarkeerde want dit hadden we eerder al uitgevonden dat dat woord zo vervoegd moet worden als ein.
Let op: Kijk altijd naar het eerste woord. Het woord klein doet er niet toe en mag je doen alsof dat er niet staat!
Slide 25 - Slide
Genoeg uitleg
nu ga je aan de slag met de Spick-O-Thek er bij. Heb je hem niet meer, zoek hem dan op op Google op je telefoon of op een ander apparaat.
Slide 26 - Slide
Hast du gegen ....... (onze) Mannschaft (v) gespielt?
A
unseren
B
unser
C
unsere
Slide 27 - Quiz
Ich mache jeden Tag mit .... (mijn) iPad (o) die Hausaufgaben
A
meinem
B
meinen
C
meiner
Slide 28 - Quiz
Für ..... (zijn) Musik (v) interessiere ich mich.
A
seinen
B
seine
C
sein
Slide 29 - Quiz
Ohne ..... (jullie) Männer (mv) kann unsere Mannschaft nicht gewinnen.
A
eure
B
euren
C
euer
D
euere
Slide 30 - Quiz
Let op:
euer wordt niet euere, maar eure als het vervoegd moet worden. Staat er in het vakje ein, dan is het euer.
Slide 31 - Slide
Nu zonder voorzetsels
Ontleed dus de zin
Slide 32 - Slide
......(haar) Musik (v) finde ich toll
A
ihr
B
ihre
Slide 33 - Quiz
Ich gebe .... (jouw) Oma (v) ein Geschenk.
A
deinem
B
deiner
C
deinen
Slide 34 - Quiz
Ich habe .... (mijn) Hausaufgaben nicht gemacht
A
meine
B
meinen
C
mein
Slide 35 - Quiz
De ein Gruppe
Zijn de woorden die een bezittelijk voornaamwoord zijn. Deze woorden worden op de zelfde manier vervoegd als ein/eine.
Dit zijn de niet-gemarkeerde woorden in de spick-o-thek
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Einde van de Lesson up. Graag hoor ik of je het hebt begrepen of nog wensen hebt voor de volgende.