4hv - L4 P1 - Verben: tegenwoordige en toekomende tijd

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4

   Deutsch!    

4hv 

Les 4 P1

Studienführer

Voorbereiding voor les 4:

maken: Aufgabe 7 en Grammatik 1B (Aufgabe 4 t/m 6, Seite 223).

verwerkingsopdrachten na les 4:
maken: Grammatik 1B (Aufgabe 4 t/m 6, Seite 223).

... werden die Tage erst wieder länger.

1. Im Frühling
2. Im Sommer
3. Im Herbst
4. Im Winter

Welke datum is dit?
Am 24. 11. 2020

1. Am 24. november 2020
2. Am 24. Novembre 2020
3. Am 24. Novämber 2020
4. Am 24. November 2020

Welke datum is dit?
Am 12. 3.

1. Am 12. Maart
2. Am 12. Mart
3. Am 12. März
4. Am 12. Märt

Welke datum is dit?
Am 7. 1. 2021

1. Am siebte Januar 2021
2. Am siebten Januar 2021
3. Im siebte Januar 2021
4. Am siebte januar 2021

Unterrichtsziele

  -  je kunt in eenvoudig taalgebruik spreken over onderwerpen die dichtbij jouw dagelijks leven staan, zoals woonsituatie of vakantie.

-    je kunt de tegenwoordige en toekomende tijd gebruiken in het Duits en hierbij goed lopende zinnen maken.

Hoe vervoeg je werkwoorden in het Duits?
schrijf het ezelsbruggetje op

De basisuitgangen

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

feesttenten

uitleg

Het werkwoord werden

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

wird

wirst

werde

werden

werden

werden

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

werden -> uitzondering

werd

werd

werd

werd

werd

werd

wirst

wird

du en er zijn onregelmatig. De rest van het werkwoord is regelmatig!

Let op de exta 'e'.

e

e

e

uitleg

Het werkwoord werden OVT

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

wurde

wurdest

wurde

wurden

wurdet

wurden

Wat hebben we nodig voor de toekomende tijd?

- een hulpwerkwoord

> werden

- een heel werkwoord

Hoe ziet dat er in een zin uit?

Ich ......... im Ausland ................ .

Ich werde im Ausland arbeiten.

Ich .....  in die Türkei ........... .

Ich werde in die Türkei fahren.

• Morgen ga ik je bellen. (van plan zijn -> werden)
• Morgen ga ik naar oma. (naartoe -> gehen)
• Gaan we nog afspreken? (zullen -> werden)
• Gaan we nog? (naartoe -> gehen)

gaan: werden of gehen?

werden: zullen, gaan ..., van plan zijn

gehen: ergens naartoe

uitleg

Ali will später Lehrer ...

1. werden
2. gehen

Wir ... morgen nach
Deutschland fahren.

1. werden
2. gehen

Das ... ich echt nicht
machen!

1. werden
2. gehen

Gute Nacht, ich ...
ins Bett!

1. werden
2. gehen

Morgen ... wir nach Oberhausen.

1. werden
2. gehen

Dort ... wir Kanu fahren.

1. werden
2. gehen

Wij gaan een uitstapje (einen Ausflug) maken.

Volgend weekeinde gaan wij met het vliegtuig naar Zwitserland.

Studienführer

Voorbereiding voor les 4:

maken: Aufgabe 7 en Grammatik 1B (Aufgabe 4 t/m 6, Seite 223).

verwerkingsopdrachten na les 4:
maken: Grammatik 1B (Aufgabe 4 t/m 6, Seite 223).