Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3
1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Lesdoelen
  • herhaling 

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Aan het einde van deze les kun je omschrijven wat voor soort kosten een bedrijf kan hebben.
  • Aan het einde van deze les weet je wat het verschil tussen vaste en variabele kosten is.
  • Aan het einde van deze les kun je de verkoopprijs en consumentenprijs berekenen.

Slide 3 - Slide

Toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde              de extra waarde die ontstaat als een bedrijf een product bewerkt. Het product wordt meer waard.
 

Slide 4 - Slide

Productiefactoren
Kapitaal            goederen die je voor een langere tijd bij de productie gebruikt.
Bijvoorbeeld: machines of gebouwen
Arbeid            het werk wat een persoon doet om een product te maken.
Natuur             grond, grondstoffen, aardolie of aardgas.
Ondernemerschap             de taken die de ondernemer verricht  

Slide 5 - Slide

Kosten
Vaste kosten               Kosten die je altijd hebt, zoals huur.
Variabele kosten              Kosten die veranderen als je meer of minder gaat produceren, zoals grondstoffen.

Kostprijs per product             de kosten per product

(vaste kosten + variabele kosten) : aantal producten

Slide 6 - Slide

Samen doen

Slide 7 - Slide

Afschrijving
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren

Slide 8 - Slide

Prijzen
Verkoopprijs               de prijs die de verkoper er voor vraag zonder de btw
Inkoopprijs + brutowinstmarge


Consumentenprijs               de prijs die de koper voor het product betaald
Verkoopprijs + btw

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Prijzen
Prijs exclusief btw              
  • 21% btw = prijs inclusief 21% btw : 1,21
  • 9% btw = prijs inclusief 9% btw : 1,09

Slide 11 - Slide

De verkoopprijs is ...
A
De prijs inclusief btw
B
De prijs exclusief btw

Slide 12 - Quiz

Sem koopt een bus van €7.500. Hij verwacht dat hij de bus kan inruilen voor €750. Sem wilt 4 jaar met de auto doen. Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 13 - Open question

De prijs inclusief 21% btw is €10,99.
Bereken de prijs exclusief btw.
A
€13,30
B
€10,08
C
€9,08
D
€11,98

Slide 14 - Quiz

De totale variabele kosten zijn €1.600.000 en de vaste kosten per product zijn €6,50. Er worden 750.000 producten geproduceerd.
Bereken de kostprijs per product.

Slide 15 - Open question

Lesdoelen
  • Aan het einde van deze les weet ik hoe ik de bruto en nettowinst kan berekenen. 
  • Aan het einde van deze les kan ik in eigen woorden omschrijven wat arbeidsproductiviteit is en hoe deze kan toenemen. 
  • Aan het einde van deze les kan ik in eigen woorden omschrijven wat de productiecapaciteit van een bedrijf is.

Slide 16 - Slide

Winst maken
Afzet            het aantal producten dat je verkoopt
Omzet              totaal bedrag dat je krijgt door het verkopen van je producten.                                LET OP! exclusief BTW 
Inkoopwaarde            De totale waarde van je inkopen
Brutowinst             Verschil tussen je omzet en inkoopwaarde
Nettoresultaat              winst of verlies             Bedrijfskosten ervan afgehaald              




Slide 17 - Slide

Nettoresultaat berekenen
Omzet
Inkoopwaarde                                                                -
Brutowinst
Bedrijfskosten                                                               -
Nettowinst


Afzet: 15.000
Verkoopprijs: €21,99 
Inkoopprijs per stuk €9,49
Bedrijfskosten : €120.000
 Berekening omzet: afzet x verkoopprijs


Slide 18 - Slide

Samen doen

Slide 19 - Slide

Productie
Arbeidsproductiviteit               Productie per werknemer in een bepaalde tijd

Berekening arbeidsproductiviteit
Totale productie in een periode : aantal werkende mensen 

Hoe kan de arbeidsproductiviteit 
  • Technologische ontwikkeling
  • betere arbeidsverdeling
  • Betere scholing
  • Prestatiebeloning

Slide 20 - Slide

Samen doen

Slide 21 - Slide

Productie
Productiecapaciteit                maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken
Productiecapaciteit afhankelijk van:
  • Aantal uren die de werknemers hebben gewerkt
  • welke kapitaalgoederen er worden gebruikt 

Slide 22 - Slide

Hoe kan de arbeidsproductiviteit verhoogd worden?

Slide 23 - Open question

Op welke manier kan ik de nettowinst niet verhogen?
A
Reclame maken, zodat de vraag stijgt
B
Onderhandelen me leveranciers om goedkopere aankoopprijzen te krijgen
C
Besparen op personeelskosten
D
De verkoopprijs verhogen als er meer aanbod is dan vraag

Slide 24 - Quiz

De omzet is €25.000 en de inkoopwaarde is €12.347.
Hoeveel is de brutowinst?

Slide 25 - Open question

Lesdoelen
  • Aan het einde van de les kun je omschrijven hoe de vraag, aanbod en prijs elkaar beïnvloeden.
  • Aan het einde van de les kun je vraag en aanbod in een grafiek weergeven.
  • Aan het einde van de les kun je omschrijven hoe de overheid de markt kan beïnvloeden. 

Slide 26 - Slide

Evenwicht
Evenwichtsprijs               de prijs waarbij vraag en aanbod gelijk zijn
Evenwichtshoeveelheid              aantal producten dat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs 


Vraag en aanbod invloed op de prijs en
andersom.
  • als de prijs stijgt, komt er meer aanbod want hoe hoger de prijs hoe meer winst
  • als de prijs stijgt, neemt de vraag af. Je wilt niet zoveel betalen voor het product.

Slide 27 - Slide

De markt
Transparante markt              als er veel aanbieders en vragers zijn 
  • Aangeboden producten en prijzen kunnen goed met elkaar vergeleken worden.

Vrije marktwerking              de prijs komt tot stand door vraag en aanbod
  • nadeel: de evenwichtsprijs is te hoog 

Slide 28 - Slide

Lesdoelen
  • Aan het einde van de les kun je vertellen hoe producenten proberen hun marktaandeel te vergroten.
  • Aan het einde van de les ken je de verschillende marktvormen
  • Aan het einde van de les ken je de kenmerken van de marktvormen

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Marktaandeel
Marktaandeel             de afzet in procenten van de totale afzet op de markt  
  • marktaandeel wordt groter als jouw verkoop sneller stijgt dan je concurrent

Fusie            Twee bedrijven vormen samen één bedrijf 

Slide 31 - Slide

Marktvormen
Marktvorm
Aantal aanbieders
heterogeen of homogeen product
Voorbeelden
Monopolie
één
beide
bankbiljetten,
elektriciteitsnet
Oligopolie
enkele
heterogeen

homogeen
smartphones

elektriciteit, benzine
Volkomen concurrentie
veel
homogeen
suiker, graan
Monopolistische concurrentie
veel
heterogeen
frisdrank, spijkerbroeken
Homogeen goed: het maakt voor de consument niet uit wie het levert
Heterogeen goed: Het maakt voor de consument uit wie het levert of welk merk

Slide 32 - Slide

Kartel
Verboden prijsafspraken              kartel

Waarom?            onderlinge concurrentie beperken  

Slide 33 - Slide