Ma 9 sept Werkwoorden zoeken

Persoonsvorm
- Zet de zin ALTIJD in een andere tijd!
- TT wordt VT en andersom
- Het werkwoord dat van tijd verandert is de persoonsvorm
  • Gisteren kwamen mijn ouders terug van vakantie
  • Vandaag komen mijn ouders terug van vakantie
      De PV is altijd een werkwoord = doewoord
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Persoonsvorm
- Zet de zin ALTIJD in een andere tijd!
- TT wordt VT en andersom
- Het werkwoord dat van tijd verandert is de persoonsvorm
  • Gisteren kwamen mijn ouders terug van vakantie
  • Vandaag komen mijn ouders terug van vakantie
      De PV is altijd een werkwoord = doewoord

Slide 1 - Slide

Werkwoord=doewoord
  1. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
    fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen…


Slide 2 - Slide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is WW.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt:
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Slide 3 - Slide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 4 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn doewoorden. Ze geven een actie aan. 
Ik maak mijn opdrachten online
Ik spreek via de webcam
Ik wandel elke dag een uurtje 
Waaraan herken je ze? Ze hebben verschillende vormen.
Je kunt altijd een ik-hij-wij-rijtje maken van een werkwoord
ik maak - hij maakt - wij maken 
ik spreek - hij spreekt - wij spreken
ik wandel - hij wandelt - wij wandelen 

Slide 5 - Slide

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?
"Dat is zijn sporttas."
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 6 - Quiz

Is zijn 'slapen' werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 7 - Quiz

Is 'boven' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 8 - Quiz

Is 'verwijdert' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 9 - Quiz

Is 'jarig' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 10 - Quiz

Is 'drinken' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 11 - Quiz

werkwoord = doewoord
2. Er gebeurt iets. 
    sneeuwen, hagelen, waaien, regenen…

Slide 12 - Slide

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rode
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 13 - Drag question

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden'
Alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
tas
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 14 - Drag question

Huiswerk voor ma 16 sept
Maken opdracht 8 t/m 15
Werkwoorden herkennen in de zin.

Slide 15 - Slide