V4 Online les maandag 7 december

Bonjour !
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Bonjour !

Slide 1 - Slide

Les buts d'aujourd'hui: ​

Je kent de woordjes van voca. A, B en C​

Je kent de onregelmatige werkw. pouvoir, vouloir, connaitre, servir​ 

Je kunt een luisterfragment over beroemde Franse personen verstaan​ 


Le programme: ​

1. Corriger ex. 27abc​ 

2. A faire: Ecouter C, ex. 29 t/m 33 op de methodesite online 
(wel je klas aanvinken!) of in je boek maken en foto sturen​. 

Klaar? Travailler aux scripts de vos films "Typiquement français"​ 

Ou apprendre voca. ABC (Slim Stampen, Wrts of Quizlet)​ 

3. Fin du cours: LessonUp​ - Quizvragen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

A faire 
p. 70:
ex. 29 + 30

Slide 4 - Slide

ex. 31 > niet
Faire:
ex. 32 & 33

Slide 5 - Slide

Typiquement français!
Quelques questions:

Slide 6 - Slide

QUI EST-CE?

A
Willem-Alexander
B
Juan Carlos
C
Louis XIV
D
Vladimir Putin

Slide 7 - Quiz

Het Franse volkslied heet .... ?
A
le Jean-Jacques
B
la Marseillaise
C
Oh la la la
D
au Claire de la Lune

Slide 8 - Quiz

Welk persoon is een Fransman?
A
Frans Duijts
B
Frans Bauer
C
Thierry Baudet
D
François Hollande

Slide 9 - Quiz

Welk eiland is Frans?
A
Corsica
B
Sicillië
C
Ibiza
D
Curaçao

Slide 10 - Quiz

Welk dier kun je in Frankrijk vinden?
A
Élephant
B
Flamant rose
C
Tigre
D
Penguin

Slide 11 - Quiz

Welk land is nooit Frans geweest?
A
Frans Guinea
B
Tsjaad
C
Zuid-Afrika
D
Vietnam

Slide 12 - Quiz

Qu'est-ce que les Français aiment manger au petit-déjeuner?

A
Du pain au fromage
B
Des œufs
C
Des macarons
D
Des croissants

Slide 13 - Quiz

Welk drankje is Frans?
A
Ice Tea
B
Sangria
C
Limoncello
D
Champagne

Slide 14 - Quiz

Welke drie woorden waren het nationale motto van Frankrijk tijdens de Franse Revolutie?
A
Convivialité, égalité, honnêteté
B
Liberté, égalité, fraternité
C
Liberté, convivialité, fraternité
D
Liberté, égalité, honnêteté

Slide 15 - Quiz

Marie Curie ontving met haar man Pierre de Nobelprijs voor de...
A
Vrede
B
Natuurkunde
C
Scheikunde
D
Letterkunde

Slide 16 - Quiz

Louis Pasteur heeft gewerkt aan bestrijding van
A
rode hond
B
mazelen
C
pest
D
rabiës

Slide 17 - Quiz

Le mouvement politique d'Emmanuel Macron s'appelle ...
A
En garde
B
En marche
C
Marchons
D
Mangeons

Slide 18 - Quiz

Qu'est-ce qui n'est PAS typiquement français?
A
Croque Monsieur
B
Quiche Lorraine
C
Escargots
D
Churros avec nutella

Slide 19 - Quiz

Les verbes grammaire B

Slide 20 - Slide

Wat zijn de uitgangen van de futur simple?
A
ais/ais/ait/ions/iez/ aient
B
ai/as/a/ons/ez/ont
C
ai/as/a/ions/iez/aient
D
ais/ais/ait/ons/ez/ont

Slide 21 - Quiz

ils (pouvoir) in de Imparfait
A
pouvent
B
pouvais
C
pouviez
D
pouvaient

Slide 22 - Quiz

Vertaal:
ik zal kunnen
(pouvoir)
A
je pourra
B
je pourrai
C
je poura
D
je pourai

Slide 23 - Quiz

Hoe gebruik je pouvoir in de passé composé?
A
vorm van être + pu
B
vorm van être + pouvu
C
vorm van avoir + pu
D
vorm van avoir + pouvu

Slide 24 - Quiz

Elles _________ (vouloir, présent)
A
veut
B
veulent
C
veux
D
voulons

Slide 25 - Quiz

Tu _________ (vouloir, présent)
A
veut
B
veux
C
voulons
D
voulez

Slide 26 - Quiz

ils (vouloir) in de Imparfait
A
veulent
B
voulais
C
vouliez
D
voulaient

Slide 27 - Quiz

Zet het werkwoord in de présent.
vous (vouloir)
A
veut
B
veulent
C
voulons
D
voulez

Slide 28 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Tu connaissais
B
Tu connais
C
Tu connaîtras
D
Tu connaitre

Slide 29 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de passe composé?
A
Elles ont connu
B
Elles connaissaient
C
Elles sont connu
D
Elles connaitre

Slide 30 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de imparfait?
A
Je connaitrais
B
Je cannais
C
Je connaissais
D
Je connaissaitrais

Slide 31 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de futur simple?
A
Je connaitrais
B
Je connaîtrai
C
Je connaissais
D
Je suis connu

Slide 32 - Quiz

Imparfait - servir

Vertaal "Ik bediende "
A
Je servai
B
Je servais
C
Je servait
D
Je servaient

Slide 33 - Quiz

Quelle est la traduction de SERVIR?
A
ruiken
B
liegen
C
(be)dienen
D
weggaan

Slide 34 - Quiz

Tu ( servir) p.c
A
as servi
B
as servie
C
es servi
D
es servie

Slide 35 - Quiz

Welk werkwoord vind je het lastigste?
A
pouvoir
B
vouloir
C
connaitre
D
servir

Slide 36 - Quiz

Questions?

Slide 37 - Slide