werkwoordspelling

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Oefenen met
werkwoordspelling

Slide 13 - Slide

hun vingers niet meer te (branden).
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden

Slide 14 - Quiz


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 15 - Quiz

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 16 - Quiz


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 17 - Quiz


Als Rania nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 18 - Quiz

Dan kan Qimo zijn woord beter (verspreiden)
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 19 - Quiz

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 20 - Quiz

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op.
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 21 - Quiz

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park,
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 22 - Quiz

maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 23 - Quiz

Nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 24 - Quiz

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 25 - Quiz

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 26 - Quiz

Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 27 - Quiz

Hij heeft de (vinden) foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden

Slide 28 - Quiz

De (vergroten) foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 29 - Quiz

De (redden) jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden

Slide 30 - Quiz

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-kofschip.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

Voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-kofschip.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-kofschip.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quiz


Casper (branden) zijn vingers gisteren.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 34 - Quiz


Maar iedereen heeft weleens (falen).
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 35 - Quiz

Ook Marle en Noa hebben (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide