Oefentoets PW U1

Oefentoets PW U1
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefentoets PW U1

Slide 1 - Slide

Exercice numéro 1
Vocabulaire F-N Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands (12 woorden)

Slide 2 - Slide

revenir

Slide 3 - Open question

le carrefour

Slide 4 - Open question

Exercice numéro 2
Vocabulaire N-F Vertaal de vetgedrukte woorden in het Frans. (12 woorden)

Slide 5 - Slide

de brug

Slide 6 - Open question

het eindpunt

Slide 7 - Open question

Exercice numéro 3
  • Vul de zinnen aan met de juiste vervoeging van partir et sortir.
au présent ET au passé composé !

  • partir et sortir au passé composé : être ou avoir ?
  • herhaling d'être :

Slide 8 - Slide

être (zijn)
Ik ben
Jij bent
Hij is
Zij is
Men is, wij zijn
Wij zijn
Jullie zijn, u bent
Zij zijn (m)
Zij zijn (v)

elle est
elles sont
il est
je suis
nous sommes
tu es
on est
vous êtes
ils sont

Slide 9 - Drag question

Jullie verlaten (passé composé)

Slide 10 - Open question

Hij heeft verkering (met)

Slide 11 - Open question

Fay en Neva gaan uit

Slide 12 - Open question

Wij zijn uitgegaan

Slide 13 - Open question

Sabri gaat naar buiten

Slide 14 - Open question

Exercice numéro 4
  • Voorbeelden van werkwoorden die in de passé composé met het hulpwerkwoord "être" worden vervoegd?
  • Als het hulpwerkwoord "être" is, krijgt het voltooid deelwoord een extra uitgang/ letter(s) als... ?

Slide 15 - Slide

Exercice numéro 5
Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. 8 points.
 Gebruik het hulpwerkwoord être.

Slide 16 - Slide

Hugo et son père ... (rentrer)

Slide 17 - Open question

Farah ... (aller)

Slide 18 - Open question

Jayviën et Luca ... (descendre)

Slide 19 - Open question

Ikram et Coda, elles ... (monter)

Slide 20 - Open question

Exercice numéro 6
Maak franse zinnen bij de plaatjes. 3 points
= Apprendre 10, le temps qu'il fait.

Gebruik netjes onderwerp, werkwoord, lijdend voorwerp/bijvoeglijk naamwoord.

Slide 21 - Slide

Qu'est-ce que tu vois ?

Slide 22 - Open question

Exercice numéro 7
Vertaal de zinnen in het Frans

= Apprendre 7 et Apprendre 9.

Slide 23 - Slide

Sleep de antwoorden naar de juiste vraag.
Il a fait beau?
Tu as passé de bonnes vacances?
Avec qui?
Tu as été où?
Avec mon frère. 
Il a fait 25 degrés.
J'ai été aux Pays-Bas.
C'était super!

Slide 24 - Drag question

Sleep het blauwe zinsdeel naar het juiste rode zinsdeel.
Tu as été où
Tu as passé de
Vous avez pris
Vous avez dormi
bonnes vacances?
l'avion?

... en vacances?

... à l'hôtel?

Slide 25 - Drag question

et toi, qu'est-ce que tu as fait pendant les vacances ?

Slide 26 - Mind map

Bonne chance pour le test !

Slide 27 - Slide