1. Geen stomme grappen over elkaar maken. Elkaar niet uitlachen.
2. Als iemand je klasgenoot of de docent aan het woord is stil zijn.
3. Als iemand zegt stoppen dan stop je ook.
4. Duidelijk praten als je de beurt krijgt.
5. Vinger opsteken als je een vraag hebt.
6. Van elkaar zijn spullen afblijven.
7. Goed opletten, werk maken.
8. Spullen inpakken als docent dat zegt.
9. Wachten met opstaan totdat de bel gaat en stoel aanschuiven.