Extra: actieve en passieve zinnen

Actieve en passieve zinnen
Extra bundel
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Actieve en passieve zinnen
Extra bundel

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

pg.260

Slide 4 - Slide

passieve en actieve zinnen
Zinnen met een werkwoordelijk gezegde kunnen zowel actief als passief zijn. 
  • Emma voert de kinderen naar de voetbalmatch = actieve zin

  • De kinderen worden naar de match gevoerd = passieve zin 

  • De kinderen zijn naar de match gevoerd. = passieve zin 


ond.
ond.
ond.
LV.

Slide 5 - Slide

passieve en actieve zinnen
Emma voert de kinderen naar de voetbalmatch = actieve zin

De kinderen worden / zijn naar de match gevoerd = passieve zin 


ond.
ond.
LV.
  • Het lijdend voorwerp wordt het onderwerp. Het onderwerp uit de actieve zin is verdwenen.
  • De persoonsvorm uit de actieve zin komt terecht in een constructie met de hulpwerkwoorden worden/zijn + voltooid deelwoord. 

Slide 6 - Slide

Handelend voorwerp
Emma voert de kinderen naar de voetbalmatch = actieve zin

De kinderen worden / zijn naar de match gevoerd door Emma.


ond.
ond.
LV.
  • Het onderwerp in de actieve zin wordt het handelend voorwerp in de passieve zin: 'door ... '
  • Je gebruik het handelend voorwerp wanneer je het oorspronkelijke onderwerp aandacht wil geven. 

Slide 7 - Slide

Helder schrijven (en spreken)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

pg.261

Slide 10 - Slide

De man die door de buitenwipper was geslagen, moest een nacht in het ziekenhuis verblijven.
A
Je weet niet wie iets doet of gedaan heeft.
B
Je vindt het niet belangrijk om te vermelden wie iets doet.
C
Je wil een zin mooi laten aansluiten op de vorige.
D
Je wilt dubbelzinnigheid vermijden.

Slide 11 - Quiz

De vrouw is rond 1:30 vermoord.
A
Je weet niet wie iets doet of gedaan heeft.
B
Je vindt het niet belangrijk om te vermelden wie iets doet.
C
Je wil een zin mooi laten aansluiten op de vorige.
D
Je wilt dubbelzinnigheid vermijden.

Slide 12 - Quiz

De kerstboom in New York wordt ieder jaar mooi versierd.
A
Je weet niet wie iets doet of gedaan heeft.
B
Je vindt het niet belangrijk om te vermelden wie iets doet.
C
Je wil een zin mooi laten aansluiten op de vorige.
D
Je wilt dubbelzinnigheid vermijden.

Slide 13 - Quiz

Neem een blad papier
Maak deze zin actief:
De vrouw is rond 10:30 vermoord door haar man.
1. handelend voorwerp -> onderwerp
2. zijn/worden + voltooid deelwoord -> persoonsvorm
3. onderwerp -> lijdend voorwerp

Slide 14 - Slide

Maak deze in actief

De roomsoezen worden met smaak gebakken door de hulpkok. 
1. handelend voorwerp -> onderwerp
2. zijn/worden + voltooid deelwoord -> persoonsvorm
3. onderwerp -> lijdend voorwerp

Slide 15 - Slide

Maak deze zin actief

Als een voertuig door een minderjarige wordt bestuurd, wordt door de verzekering geëist dat de polis door de ouders wordt ondertekend. 
1. handelend voorwerp -> onderwerp
2. zijn/worden + voltooid deelwoord -> persoonsvorm
3. onderwerp -> lijdend voorwerp

Slide 16 - Slide

Maak deze zin actief

In de school wordt er studiebegeleiding voorzien. 
1. handelend voorwerp -> onderwerp
2. zijn/worden + voltooid deelwoord -> persoonsvorm
3. onderwerp -> lijdend voorwerp

Slide 17 - Slide

Maak deze zin actief

Er wordt goed les gegeven door die leerkracht. 
1. handelend voorwerp -> onderwerp
2. zijn/worden + voltooid deelwoord -> persoonsvorm
3. er -> presentatief onderwerp -> lijdend voorwerp

Slide 18 - Slide

Maak deze zin passief

De kok bereidt het eten.
1) Lijdend voorwerp -> onderwerp
2) Bepaald of onbepaald onderwerp? Vervangen door 'er'.
2) persoonsvorm --> worden / zijn toevoegen
3) Handelend voorwerp 'door' - nodig of niet?

Slide 19 - Slide

Maak deze zin passief
De postbode bezorgde jouw pakket.
1) Lijdend voorwerp --> onderwerp
Je gebruikt "er" wanneer:
   - Het niet van belang is wie de actie uitvoerde.      
   - Het onderwerp onbepaald is (zoals men, iemand).
2) Bepaald of onbepaald onderwerp? Vervangen door 'er'.
2) persoonsvorm --> worden / zijn toevoegen
3) Handelend voorwerp 'door' - nodig of niet?

Slide 20 - Slide

Maak deze zin passief
De postbode bezorgde een pakket.
1) Lijdend voorwerp --> onderwerp
Je gebruikt "er" wanneer:
   - Het niet van belang is wie de actie uitvoerde.      
   - Het onderwerp onbepaald is (zoals men, iemand).
2) Bepaald of onbepaald onderwerp? Vervangen door 'er'.
2) persoonsvorm --> worden / zijn toevoegen
3) Handelend voorwerp 'door' - nodig of niet?

Slide 21 - Slide

Maak deze zin passief

Die student heeft het verslag geschreven.
1) Lijdend voorwerp -> onderwerp
2) Bepaald of onbepaald onderwerp? Vervangen door 'er'.
2) persoonsvorm --> worden / zijn toevoegen
3) Handelend voorwerp 'door' - nodig of niet?

Slide 22 - Slide

Maak deze zin passief

De technicus had de machine gerepareerd.
1) Lijdend voorwerp -> onderwerp
2) Bepaald of onbepaald onderwerp? Vervangen door 'er'.
2) persoonsvorm --> worden / zijn toevoegen
3) Handelend voorwerp 'door' - nodig of niet?

Slide 23 - Slide

Smartschool - oefeningen - Les 20 - een opiniestuk
Smartschool - oefeningen - Extra - soorten zinnen - passieve en actieve zinnen
INOEFENEN

Slide 24 - Slide