This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Leerdoelen:
Je weet in welke twee vormen geld voorkomt.
Je kunt een nieuw saldo berekenen.
Je kunt het verschil uitleggen tussen directe en indirecte ruil.
Je weet op welke manieren je met geld kunt betalen.
Slide 2 - Slide
Giraal geld en chartaal geld
Chartaal geld = muntjes en biljetten
Giraal geld = geld op een bankrekening
Slide 3 - Slide
Saldo
Saldo is het geld wat nog op je bankrekening staat.
Slide 4 - Slide
Directe ruil
Je ruilt een product tegen een ander product.
B.v een banaan tegen een appel.
Slide 5 - Slide
Indirecte ruil
Je ruilt geld tegen een product.
Of
Je ruilt een product tegen geld.
Slide 6 - Slide
Elektronisch betalen
Via het internet of je telefoon betaal je.
Internet bankieren m.b.v. een scanner of randomreader..
Een "tikkie" via je telefoon.
Slide 7 - Slide
Giraal geld is:
A
Muntjes en bankbiljetten
B
Je pinpas
C
Tikkie via telefoon
D
Internetbankieren
Slide 8 - Quiz
Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 9 - Quiz
Indirecte ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 10 - Quiz
Elektronisch betalen doe je met of bij:
A
een geldautomaat
B
contant geld
C
een pinpas
D
een betaalautomaat
Slide 11 - Quiz
Je saldo was € 250,- Je hebt nieuwe sportschoenen gekocht voor € 125,- en een trainingspak voor € 200,-. Van je ouders kreeg je € 100,- kleedgeld. Wat is je nieuwe saldo?