Begrippen begrijpend lezen

Begrippen begrijpend lezen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 8

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Begrippen begrijpend lezen

Slide 1 - Slide

Welke tekstsoorten zijn er?

Slide 2 - Open question

Tekstsoorten 
Instructie tekst: Tips, regels, recept, routebeschrijving, formulier (invullen)
Verhalende tekst: Realistisch/fantasie verhaal, gedicht, sprookje/fabel, liedtekst
Informatieve tekst:  Schema, verslag, interview, beschrijving, krantenartikel, website, brief/e-mail, weblog
Betogende tekst: Reclame, meningtekst, column, brief/e-mail, weblog








Slide 3 - Slide

Waar kan je informatieve teksten vinden?

Slide 4 - Open question

Waar kan je amuserende teksten vinden?

Slide 5 - Open question

Figuurlijk taalgebruik
Vlinders in je buik hebben
Ik kan wel door de grond zakken
Een appeltje met iemand schillen
Als de kat van huis is dansen de muizen op tafel

Slide 6 - Slide

letterlijk taalgebruik
Iets wat letterlijk (echt) zo is/gebeurd;
Hij valt van de fiets.
Zij heeft een ring om haar vinger.

Slide 7 - Slide

Illustreren
Plaatje bij een verhaal maken (visueel maken)
Een tekening of afbeelding.

Slide 8 - Slide

1) Wat zul je in een informatieve tekst vooral tegenkomen?
A
Feiten
B
Grappen
C
Meningen
D
Uitnodigingen

Slide 9 - Quiz

2) Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
Een brief over het schoolreisje
B
Een liefdesbrief van een klasgenoot
C
Een klachtenbrief aan de gemeente
D
Een reclamebrief van een internetaanbieder

Slide 10 - Quiz

Wat wil een schrijver bereiken met een amuserende tekst?
A
De lezer overtuigen
B
De lezer informeren
C
De lezer uitleggen hoe hij iets moet doen
D
De lezer vermaken

Slide 11 - Quiz

Waar wordt naar gevraagd?
Wat is de oorzaak van de brand
A
Waardoor de brand is ontstaan
B
Wie de brand heeft aangestoken
C
Wat het gevolg is van de brand
D
Wat er in de brand staat

Slide 12 - Quiz

Wat is het gevolg van de brand?
A
Door vlammen en vuur.
B
Het is aangestoken.
C
Het gebouw is afgebrand.
D
Hoe het is ontstaan.

Slide 13 - Quiz

Wat is een witregel?
A
Een tussenkopje
B
Een lege regel
C
Een gemarkeerde regel
D
Een alinea

Slide 14 - Quiz

Online komt Noah een stuk tekst tegen over social media. De schrijfster van de tekst geeft haar mening over social media en argumenten.
Wat voor soort tekst is dit?
A
Een oproep
B
Een informatieve tekst
C
Een betoog of overtuigende tekst
D
Een instructie

Slide 15 - Quiz

Wat is een tegenstelling?
A
Recht en krom.
B
Auto en vrachtwagen.
C
Ik vind dat heel leuk en hij maar een beetje.
D
15 jaar en 30 jaar.

Slide 16 - Quiz

Welk woord gebruik je als je over een gevolg vertelt?
A
Maar
B
Ook
C
Omdat
D
Daardoor

Slide 17 - Quiz

Wat is geen betekenis van illustreren?
A
Een verhaal visueel maken
B
Een tekst duidelijk maken door gebruik van plaatjes
C
Het maken van tekeningen of afbeeldingen bij een verhaal
D
Extra tekst bij een verhaal schrijven

Slide 18 - Quiz

Manu voegt nog een uitsmijter toe aan zijn tekst. Waar hoort een uitsmijter?
A
In de titel
B
In de inleiding
C
In de kern
D
In het slot

Slide 19 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een instructie tekst?
A
Een reclamefolder
B
Handleiding
C
Een leesboek
D
Een krantenartikel over een brand

Slide 20 - Quiz

Wat is een ander woord voor beschrijft (beschrijven).
A
Een voorbeeld noemen.
B
Vertellen/uitleggen.
C
Een instructie geven.
D
Iets samenvatten.

Slide 21 - Quiz

In welke volgorde wordt een tekst meestal geschreven?
A
slot-inleiding-kern
B
Inleiding-slot-kern
C
Kern-inleiding-slot
D
Inleiding-kern-slot

Slide 22 - Quiz

Wat vind je voornamelijk in een advertentie?
A
Mening
B
Feiten
C
Reclame
D
Een advies

Slide 23 - Quiz

Dit moet jij ook doen! Dit is super leuk!
Wat doet de schrijver hier?
A
Een oproep
B
Je proberen te overtuigen
C
Hij schrijft een recensie
D
Hij geeft je een tip

Slide 24 - Quiz