This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat is de adequate (juiste) prikkel voor elk zintuig?
Geluid
Smaak
Licht
Geur
Slide 2 - Drag question
Welke prikkel kun je niet waarnemen met je huid?
A
Warmte
B
Licht
C
Druk
D
Pijn
Slide 3 - Quiz
Wat ligt er dieper in de huid?
A
Tastzintuigen
B
Drukzintuigen
Slide 4 - Quiz
Joey staat in een koude keuken af te wassen. Hij steekt zijn hand in het warme afwaswater. Zijn huid gegeven impulsen af zodra hij zijn hand in het water steekt. Welke zintuigen doen dit?
A
Drukzintuigen
B
Koudezintuigen
C
Pijnpunten
D
Warmtezintuigen
Slide 5 - Quiz
Waar liggen de pijnzintuigen in je lichaam?
A
Alleen in je huid
B
Overal in je lichaam
C
Alleen in je organen
D
Alleen in je tong
Slide 6 - Quiz
Als je verkouden bent proef je minder. Waardoor komt dat?
A
Het neusslijmvlies houdt de neusholte niet vochtig
B
De geurstoffen komen niet bij je reukzintuig
C
Je tong is te droog
D
Je tong is te vochtig
Slide 7 - Quiz
Met welk deel van het centrale zenuwstelsel is de tong verbonden door middel van zenuwen?
A
met de grote hersenen
B
met de kleine hersenen
C
met de hersenstam
D
met het ruggenmerg
Slide 8 - Quiz
Welke prikkel kun je NIET waarnemen met je tong?
A
Zoet
B
Zuur
C
Bitter
D
Geur
Slide 9 - Quiz
Waarom knijpt de vader van dit jongetje zijn neus dicht?
A
Omdat hij niet wil luisteren.
B
Als hij niet kan ruiken, proeft hij het minder.
C
Omdat hij anders zijn mond niet open doet.
D
Dan proeft hij niet dat het zout is.
Slide 10 - Quiz
Hoe heten de zintuigcellen waar je mee kunt ruiken?
A
Reukharen
B
Reukzintuigcellen
C
Geurharen
D
Geurzintuigcellen
Slide 11 - Quiz
Geur is de prikkel voor zintuigcellen in de neus.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Welke smaken kun je proeven? (er zijn er 5)
Slide 13 - Open question
Zet het onderdeel van je oor bij het juiste nummer:
3
4
10
2
7
11
oorschelp
trommelvlies
slakkenhuis
gehoorbeentjes
gehoorzenuw
gehoorgang
Slide 14 - Drag question
Welke weg legt geluid / trilling af voordat het bij de zintuigcellen in het slakkenhuis komt?
A
gehoorgang > trommelvlies > gehoorbeentjes
B
trommelvlies > gehoorgang > gehoorbeentjes
C
Gehoorbeentjes > Trommelvlies > gehoorgang
D
Gehoorgang > gehoorbeentjes > trommelvlies
Slide 15 - Quiz
Waar komt geluid het eerste?
A
Slakkenhuis
B
Gehoorgang
C
Trommelvlies
D
Trommelholte
Slide 16 - Quiz
In welk deel van het oor liggen de gehoorzintuigcellen?
A
trommelvlies
B
trommelholte
C
gehoorzenuw
D
slakkenhuis
Slide 17 - Quiz
In welk deel van het oor worden prikkels omgezet in impulsen?
A
Trommelvlies
B
Gehoorzenuw
C
Slakkenhuis
D
Gehoorbeentjes
Slide 18 - Quiz
Het oog ligt beschermd in de oogkas van de schedel. Hoe wordt het oog vochtig gehouden?
A
door het vocht van de het oogvlies
B
door al knipperend vocht te verspreiden over het oog
C
door de wenkbrauwen
D
door de wimpers
Slide 19 - Quiz
Welk onderdeel van het oog zorgt voor de hoeveelheid lichtinval in het oog?
A
Netvlies
B
Pupil
C
Hoornvlies
D
Lens
Slide 20 - Quiz
De lens in je oog zorgt voor
A
een kleurig beeld
B
een scherp beeld
C
het beschermen tegen stofjes
D
het afsluiten van je oog
Slide 21 - Quiz
Het netvlies van een oog zit
A
aan de voorkant van het oog
B
in het midden van het oog
C
aan de binnenkant aan de achterkant van het oog
D
loopt van het oog naar de hersenen
Slide 22 - Quiz
Welk onderdeel van het oog bevindt zich op de plek waar de oogzenuw het oog verlaat?
A
Blinde vlek
B
Gele vlek
C
Netvlies
D
Pupil
Slide 23 - Quiz
Om te zien moet er licht in je oog komen. Via welke onderdelen van het oog komt het licht in je oog?
A
hoornvlies, pupil, lens, netvlies
B
lens, pupil, hoornvlies ,netvlies
C
pupil, lens, hoornvlies, netvlies
D
netvlies, pupil, lens, hoornvlies
Slide 24 - Quiz
Hoe heet het als de lens van vorm veranderd?
A
pupilreflex
B
accomoderen
C
decentraliseren
D
centraliseren
Slide 25 - Quiz
Kringspieren in je iris zorgen voor?
A
pupilreflex:
pupil verkleinen
B
pupilreflex:
pupil vergroten
C
accommoderen:
lens boller
D
accommoderen:
lens platter
Slide 26 - Quiz
Wat gebeurd er met je pupil als het donker is?
A
Je pupil verkleurd
B
Je pupil wordt kleiner
C
Dan gaat je ene pupil anders staan dan het andere pupil
D
Je pupil wordt groter
Slide 27 - Quiz
In de gele vlek zitten:
A
veel staafjes
B
veel kegeltjes
C
even veel staafjes als kegeltjes
D
geen staafjes en kegeltjes
Slide 28 - Quiz
Zet de werking van het oog in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
Licht weerkaatst op een voorwerp richting ons oog.
Het licht komt binnen door het hoornvlies en de pupil.
Licht wordt door de lens (samen met het hoornvlies) als een klein en scherp maar omgekeerd beeld op het netvlies geprojecteerd.
Het licht activeert de staafjes en de kegeltjes in het netvlies en deze geven een signaal door aan de oogzenuw.
De oogzenuwen geven de signalen door aan de hersenen. Daar wordt het beeld weer recht gezet en herkend.
Slide 29 - Drag question
Lagen van de huid
Opperhuid
lederhuid
Onderhuids bindweefsel
Slide 30 - Drag question
Onderdelen van de huid
Talg
bloedvat
Haar
Kiemlaag
Haarzakje
Haarspiertje
Hoornlaag
vetweefsel
Zweetklier
Talgklier
Slide 31 - Drag question
Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt? Zet ze in de goede volgorde.
glasachtig lichaam
lens
hoornvlies
netvlies
Slide 32 - Drag question
Onderdeel
Functie
Hoornvlies
Lens
Iris
Straalvormig lichaam
Netvlies
Vaatvlies
Zet de juiste functie bij het juiste onderdeel
Beschermd het binneste van het oog
Breekt (convergeerd) het binnenkomende licht
Versteld de lens door de lens boller of holler te maken
Zet lichtprikkels om in impulsen door middel van lichtreceptoren
Regelt hoeveel licht het oog binnenkomt
Bevat bloedvaten voor de voeding
Slide 33 - Drag question
sleep de namen naar de juiste nummers
onderdelen oog
1
5
7
9
iris
blinde vlek
netvlies
vaatvlies
hoornvlies
gele vlek
pupil
Slide 34 - Drag question
Is de prikkeldrempel bij gewenning hoger of lager geworden
A
hoger
B
lager
Slide 35 - Quiz
Bij wie hebben de reukzintuigcellen de laagste prikkeldrempel voor geur?
A
Hond
B
Mens
Slide 36 - Quiz
Wat is een adequate prikkel
A
De prikkel waar een zintuig gevoelig voor is
B
De kleinste prikkel die een zintuig kan waarnemen
C
Een prikkel waar het zintuig ongevoelig voor is
D
Een signaal dat via de zenuwen naar de hersenen gaat