Leesvaardigheid ON Blok 2 5v

Leesvaardigheid Blok 2
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid Blok 2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Deze week
  • Op Niveau, Blok 2, Lezen: startopdracht 1 en 2 en opdr. 3

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
  1. Ik kan signaalwoorden herkennen;
  2. Ik kan verbanden herkennen;
  3. Ik kan functiewoorden herkennen;
  4. Ik kan het verschil uitleggen tussen signaalwoorden, tekstverbanden en functiewoorden;
  5. Ik kan het functiewoord van een alinea benoemen;
  6. Ik kan een tekststructuren herkennen;
  7. Ik kan de basisstructuur van een tekst herkennen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Manieren om tekstdelen met elkaar te verbinden
Herhaling van woorden of woordgroepen
Signaalwoorden
Signaalzinnen
Overgangszinnen met een verwijzend woord
Eerder noemde ik al een reeks van bezwaren. 
Ik zal verderop in de tekst de consequenties ervan toelichten. 
Veel mensen zijn wel klaar met die lockdown. Daardoor zie je dat meer mensen zich minder goed aan de regels houden.
Voor veel ouders is het geven van thuisonderwijs een behoorlijke opgave, omdat ze dit moeten combineren met hun eigen baan.
Door het geven van thuisonderwijs zie je wel dat er meer begrip is ontstaan voor (...)


Er zijn ook behoorlijk veel mensen die zijn beïnvloed door informatie online die niet is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Dit laatste zorgt dan voor veel onduidelijkheid en soms zelfs boosheid over het gebruik van mondkapjes.

Slide 4 - Drag question

  1. Herhaling: in het begin van een nieuwe alinea herhaal je woorden of woordgroepen, of synoniemen uit de vorige alinea. Dat zijn overlappers.
  2. Signaalwoorden: woorden of woordgroepen die alinea's verbinden. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar uit het signaalwoord kun je ook opmaken welk verband er is.
  3. De signaalzinnen kunnen aankondigend (over wat er komen gaat) en terugblikkend (over wat er genoemd is) zijn. Een combinatie kan ook.
  4. Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of aan het eind van een alinea. Ze bevatten meestal een verwijzend woord, zoals dit, die, dat, zulke, dergelijke enz.
Door verbanden tussen zinnen en deelonderwerpen wordt een tekst begrijpelijk te lezen.

Verbanden worden vaak aangegeven door signaalwoorden.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Hij is even groot als ik.

Signaalwoord en tekstverband?
A
signaalwoord: (even...) als tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: (even...) als tekstverband: vergelijking
C
signaalwoord: (even...) als tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: (even...) als tekstverband: samenvattend

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Ook wordt er geen beveiligde verbinding gebruikt tijdens het bestellen.

' Ook' is een
A
redengevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
oorzakelijk signaalwoord

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

signaalwoord + verband:

Grote schoonmaak
Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.

A
Rotzooi - signaalwoord opsomming
B
Grote - signaalwoord toelichting
C
daarentegen - signaalwoord tegenstelling
D
Goed - signaalwoord voorbeeld

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoord: waarmee

Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoord: daarnaast

Tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Tekstdelen en functies

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Hoofdstructuur van een tekst: zet de functies bij het juiste deel
Inleiding
Kern
Slot
Belangstelling wekken
Het onderwerp introduceren
Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
Aanleiding noemen
De lezer of luisteraar welwillend stemmen
Uitwerking van de deelonderwerpen
De belangrijkste informatie samenvatten
Een conclusie trekken
Een aanbeveling doen
Een afweging maken
Een oproep doen
Een uitsmijter noemen

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Tekststructuren
Elke tekst moet zo zijn opgebouwd dat er een samenhangend geheel ontstaat. Dit kan door de tekst een bepaalde structuur te geven.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Welke tekststructuur hoort hierbij?

In een tekst over een nieuw plan van de overheid, noem je verschillende voor- en nadelen van dit plan.
A
vroeger-en-nu-structuur
B
vroeger-nu-toekomststructuur
C
bewering-argumentstructuur
D
voor-en-nadelenstructuur

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Welke tekststructuur hoort hierbij?

In een tekst over het effect van de lockdown op jongeren leg je uit dat jij vindt dat jongeren het nu te zwaar hebben en je legt uit waarom dit volgens jou zo is.
A
vroeger-en-nu-structuur
B
verschijnsel-besprekingstructuur
C
bewering-argumentstructuur
D
voor-en-nadelenstructuur

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Welke tekststructuur hoort hierbij?

In een tekst over het groeiend aantal depressies in de lockdown noem je de cijfers en noem je verschillende redenen die dit hebben kunnen veroorzaken.
A
vroeger-en-nu-structuur
B
verschijnsel-besprekingstructuur
C
bewering-argumentstructuur
D
verschijnsel-verklaringstructuur

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welke tekststructuur hoort hierbij?

In een tekst over het groeiend aantal kinderen met achterstanden in het onderwijs, noem je verschillende manieren waarop dit aangepakt kan worden.
A
probleem-oplossingstructuur
B
vroeger-nu-toekomststructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
verschijnsel-verklaringstructuur

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Functiewoorden
Functiewoorden

Een alinea heeft een bepaalde 'taak', oftewel functie.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Aanbeveling
Aanleiding
Constatering
Probleemstelling
Uitwerking
Verklaring
Afweging
Anekdote
Definitie
Nuancering
Tegenwerping
Vraagstelling

Slide 21 - Slide

This item has no instructions


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft goede raad in een tekstdeel en doet bijvoorbeeld een suggestie voor de oplossing van een probleem.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft extra, vaak meer gedetailleerde informatie over iets wat hij eerder heeft genoemd, over een stelling of over een verschijnsel.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn tekst gaat. Hij benoemt en omschrijft dat probleem.
A
Uitwerking
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Probleemstelling

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Anekdote
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden en Functiewoorden
Signaalwoorden in een tekst zorgen voor structuur, samenhang en verbinding tussen alinea's.

Een functiewoord geeft de functie van een tekstdeel aan.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions