Economie: Kosten, Opbrengsten, Winst en Verzekeren

Huiswerkcheck
Kosten, opbrengsten & winst 
Verzekeren

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Huiswerkcheck
Kosten, opbrengsten & winst 
Verzekeren

Slide 1 - Slide

Maak de huiswerkcheck zelfstandig.
Hiermee ontdek je welke onderdelen je nog lastig vindt en kun je daar gericht mee gaan oefenen

Slide 2 - Slide

In oktober 2008 trokken beleggers hun geld terug uit een groot aantal beleggingen in opkomende markten als Hongarije, Oekraïne, Mexico en Zuid-Korea die sterk in koers kunnen dalen, moesten het ontgelden. Het gedrag van de beleggers is een voorbeeld van:
A
asymmetrische informatie
B
risico-aversie
C
averechtse selectie
D
moreel wangedrag

Slide 3 - Quiz

De verkoper van een tweede hands auto weet natuurlijk of zijn auto in goede staat verkeert of niet. De koper van een tweede hands auto weet dat niet. Dit is een voorbeeld van:
A
Asyymmetrische informatie
B
risico-aversie
C
averechtse selectie
D
moreel wangedrag

Slide 4 - Quiz

Uit cijfers blijkt dat ook mensen die weinig of geen risico lopen hun fiets verzekeren tegen diefstal. Dit is een voorbeeld van
A
Asymmetrische informatie
B
risico-aversie
C
averechte selectie
D
moreel wangedrag

Slide 5 - Quiz

Als mensen die roken een hogere premie betalen voor een overlijdensrisico verzekering is dat een vorm van
A
risico-aversie
B
averechtse selectie
C
premiedifferentiatie
D
moreel wangedrag

Slide 6 - Quiz

In de regio Amsterdam staan 500.000 auto's geregistreerd met een gemiddelde dagwaarde an €16.000. Jaarlijks wordt 2% van de auto's gestolen. Een verzekeringsmaatschappij wil 20% van de auto's verzekeren tegen diefstal. Op de verzekeringspremie bereken ze een winstopslag van 10%. Hoe hoog moet de jaarpremie zijn zodat ze 10% winst maken?
A
€70,40
B
€152
C
€320
D
€352

Slide 7 - Quiz

Bij welke verzekering is moreel wangedrag niet mogelijk?
A
Zorgverzekering
B
Ziektewet
C
Werkloosheidswet
D
Algemene ouderdomswet

Slide 8 - Quiz

Bekijk de onderstaande twee formules. Wat is de verkoopprijs?
TO=2q
TK=0,5q+10.000
A
2
B
0,5
C
2q
D
10.000

Slide 9 - Quiz

Bekijk de onderstaande twee formules. Wat zijn de variabele kosten?
TO=2q
TK=0,5q+10.000
A
2
B
0,5
C
2q
D
10.000

Slide 10 - Quiz

Bekijk de onderstaande twee formules. Wat zijn de constante kosten?
TO=2q
TK=0,5q+10.000
A
2
B
0,5
C
2q
D
10.000

Slide 11 - Quiz

Maarten heeft een bezorgdienst voor kledingwinkels in Haarlem. Voor elke bezorging rekent hij €1 per kilometer. Zijn kosten per kilometer voor zijn elektrische fiets zijn €0,25 en zijn constante kosten zijn €2000 per jaar.
Stel de TK voor maarten op.
A
TK = 0,25q
B
TK=1q
C
TK=1q+2000
D
TK=0,25q+2000

Slide 12 - Quiz

Maarten heeft een bezorgdienst voor kledingwinkels in Haarlem. Voor elke bezorging rekent hij €1 per kilometer. Zijn kosten per kilometer voor zijn elektrische fiets zijn €0,25 en zijn constante kosten zijn €2000 per jaar.
Stel de TO voor maarten op.
A
TO = 0,25q
B
TO=1q
C
TO=1q+2000
D
TO=0,25q+2000

Slide 13 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Constante kosten zijn constant per eenheid product
B
Constante kosten dalen per eenheid product als de productieomvang daalt
C
Constante kosten dalen per eenheid product als de productieomvang stijgt
D
Constante kosten stijgen per eenheid product als de productieomvang stijgt

Slide 14 - Quiz

Gegeven:
TCK=€25.000
GVK = €10
Bij een productieomvang van 10.000 stuks geldt:
A
GCK = €2,50 TK = €25.010
B
GCK = €2,50 TK = €125.000
C
GCK = €25.000 TK = €25.010
D
GCK = €25.000 TK = €125.000

Slide 15 - Quiz

De verkoopprijs van een product is €5 de gvk is €3. De TCK zijn €5000. De break-even-afzet is:
A
1000
B
1667
C
2500
D
5000

Slide 16 - Quiz

Constante koten
Variabele kosten
afhankelijk van productieomvang
onafhankelijk van productieomvang
afschrijvingskosten
loonkosten van de directeur
huurkosten
basismateriaalkosten 

Slide 17 - Drag question

Een bedrijf produceert slechts een soort product. Dit product heeft een vaste verkoopprijs en alle geproduceerde producten worden verkocht. Welke uitspraak is juist?
A
Het bedrijf lijdt altijd verlies als de gemiddelde verkoopprijs hoger is dan de gemiddelde variabele kosten
B
Het bedrijf lijdt altijd verlies als de verkoopprijs lager is dan de gemiddelde variabele kosten
C
Het bedrijf maakt altijd winst als de verkoopprijs gelijk is aan de gemiddelde variabele kosten
D
Het bedrijf maakt altijd winst als de verkoopprijs lager is dan de gemiddelde variabele kosten

Slide 18 - Quiz

Een onderneming die naar maximale totale winst streeft, maakt 20.000 producten en heeft dan winst. De totale constante kosten bedragen €250.000 en de variabele kosten zijn €65 per product. Er is nog overcapaciteit. De ondernemer krijgt een eenmalige order en vraagt zich af of hij deze moet aannemen. De klant is bereid om €60 per product te betalen. Zal de ondernemer de extra order aannemen?
A
Ja want de extra opbrengst van de order is groter dan de extra kosten
B
Ja want de extra order levert per product op
C
Nee want de extra order levert verlies op omdat de marginale kosten van de order groter zijn dan de marginale opbrengst
D
Nee de constante kosten worden niet terugverdient

Slide 19 - Quiz

Een ondernemer heeft voor zijn bedrijf de volgende gegevens:
bij welk product stopt hij met produceren als hij maximale winst wilt bereiken?
product
21e
22e
23e
24e
25e
26e
verkoopprijs
475
475
475
475
475
475
mk
365
380
400
430
461
496
A
23e
B
24e
C
25e
D
26e

Slide 20 - Quiz

Een ondernemer heeft voor zijn bedrijf de volgende gegevens:
met hoeveel neemt zijn TO toe als hij uitbreidt tot en met 26 producten?
product
21e
22e
23e
24e
25e
26e
27e
verkoopprijs
475
475
475
475
475
475
475
mk
350
365
380
400
430
461
496
A
475
B
kun je niet bereken
C
2.850
D
2.375

Slide 21 - Quiz

Bereken de extra winst als de ondernemer uitbreidt van 20 tot en met het 26e product
product
21e
22e
23e
24e
25e
26e
27e
verkoopprijs
475
475
475
475
475
475
475
mk
350
365
380
400
430
461
496

Slide 22 - Open question

Zijn er onderdelen die je extra gaat oefenen?
verzekeren
opstellen formules
MO en MK
ik had alles goed
alles

Slide 23 - Poll

Moeite met Verzekeren?
- lees hoofdstuk 3 nog eens goed door
- definieer de begrippen uit de begrippenlijst
- oefen nog eens met de zelftest
- van de onderdelen van de zelftest die je lastig vindt: zoek die nog eens op in de tekst

Slide 24 - Slide

Moeite met het opstellen van de formules?
- lees hoofdstuk 2 blz 6 t/m 8 nog eens goed door
- definieer de begrippen uit de begrippenlijst
- oefen nog eens met de opgaven 2.3 en 2.9

Slide 25 - Slide

Moeite met gck, gvk en gtk?
- lees hoofdstuk 2 blz 9 t/m 10 nog eens goed door
- definieer de begrippen uit de begrippenlijst
- oefen nog eens met de opgaven 2.10 en 2.11

Slide 26 - Slide

Moeite met MO en MK / Maximale winst?
- lees hoofdstuk 2 blz 11 t/m 14 nog eens goed door
- definieer de begrippen uit de begrippenlijst
- oefen nog eens met de opgaven 2.12 en 2.21

Slide 27 - Slide