Lesson 10. Grammar revision + reading

What are we going to do today?
- Study words in Quizlet 
- Grammar revision ch3
- Homework check 
- Speaking H + exercises 

Lesson goal: at the end of the lesson you know how to use the grammar in 3 sentences correctly
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Study words in Quizlet 
- Grammar revision ch3
- Homework check 
- Speaking H + exercises 

Lesson goal: at the end of the lesson you know how to use the grammar in 3 sentences correctly

Slide 1 - Slide

Study
Study words chapter 2 in Quizlet for 10 minutes. 

In silence. 
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Some and Any
De woorden some en any betekenen 'wat' of ‘enkele’. Je gebruikt het in zinnen als je het over niet-specifieke hoeveelheden of aantallen hebt.  

Je gebruikt some in vragen waarvan je verwacht dat het antwoord 'ja' is en in bevestigende zinnen. 

Can I have some water, please?  
You can have some water. 

Slide 3 - Slide

Some and Any
In ontkennende zinnen gebruik je any. Voor de meeste vragen gebruik je ook any. 

I don’t have any apples at the moment.  
Do you have any apples?  

There aren’t any cookies left.  
Are there any cookies left? 

Slide 4 - Slide

Grammar E: meervoud
Plurals = meervoud. 

In het Engels zet je een woord meestal in het meervoud door een ‘s’ aan het woord toe te voegen. 

room – rooms  
grape – grapes  
glass – glasses

Slide 5 - Slide

Plurals
Sommige woorden hebben een andere spelling in het meervoud.  
Eindigt een woord op een medeklinker + y, dan verandert de -y in -ies. 
one baby – two babies  
one party – two parties

Eindigt een woord op een medeklinker + o, dan wordt -es toegevoegd.  
one tomato – two tomatoes  
one potato – two potatoes

Slide 6 - Slide

Meervouden

Eindigt het woord op -fe (zoals knife) dan krijgt het meervoud -ves. 1 knife wordt 2 knives. 

Eindigt het woord op een -s klank (watch, glass) dan komt er -es bij ipv s. 1 glass wordt 2 glasses

Uitzonderingen: 
1 child = 2 children (1 kind = 2 kinderen) 
1 tooth = 2 teeth (1 tand = 2 tanden) 
1 foot = 2 feet (1 voet = 2 voeten) 

Slide 7 - Slide

Demonstrative pronouns
Demonstrative pronouns = aanwijzende voornaamwoorden. 
Aanwijzende voornaamwoorden in het Nederlands zijn: 
- die 
- dat
- deze 
Je gebruikt ze als je iets aanwijst. bijvoorbeeld: 
- Die tafel daar. 
- Deze schoenen die ik draag. 

Slide 8 - Slide

In het Engels heb je ook aanwijzende voornaamwoorden. 
 
Enkelvoud: This, That 

Meervoud: These, Those 

Slide 9 - Slide


This en these gebruik je voor voorwerp(en) die dichtbij staan. 
- This book that I am reading (enkelvoud)
- These pens in my pencil case. (meervoud)

That en those gebruik je voor voorwerp(en) die veraf staan. 
- That dog across the street. (enkelvoud) 
- Those cars parked over there (meervoud). 

Slide 10 - Slide

I am looking for ..... pepper, do you have that? Yes, I do!
A
some
B
any

Slide 11 - Quiz

We need ..... help, please.
A
some
B
any

Slide 12 - Quiz

She doesn't have ..... siblings.
A
some
B
any

Slide 13 - Quiz

Did they give you ..... information?
A
some
B
any

Slide 14 - Quiz

Make a sentence with: some

Slide 15 - Open question

Make a sentence with: any

Slide 16 - Open question

Meervoud:
Watch

Slide 17 - Open question

Dog

Slide 18 - Open question

Freckle

Slide 19 - Open question

baby

Slide 20 - Open question

play

Slide 21 - Open question

Wolf

Slide 22 - Open question

Child

Slide 23 - Open question

Hero

Slide 24 - Open question

Look at ..... beautiful dress I am wearing
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 25 - Quiz

....... cars over there are very expensive.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 26 - Quiz

..... grey cat across the street
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 27 - Quiz

..... boxes here in my room are so messy.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 28 - Quiz

Homework 
Let's check exercise 53, 54 & 55

Slide 29 - Slide

What did you learn
today?

Slide 30 - Mind map

Do: 
Exercise 47a/b/c + 50a/b

Done? Go to readtheory 

Slide 31 - Slide