2.4 Je kleding

2.4   Je kleding: wat zit erin?
1 / 29
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

2.4   Je kleding: wat zit erin?

Slide 1 - Slide

Agenda
  • Terugblik

  • Welke verschillende vezels zijn er?
  • Welke etiketten zijn er?


  • Praktische opdracht
  • Afzwaaier
 

Slide 2 - Slide

Terugblik 
Wat is de belangrijkste functie van kleding?
Wat zijn andere functies van kleding?

Slide 3 - Slide


Kleding

Slide 4 - Slide

Vezels, draden en stoffen
Waar let jij op als je kleding koopt?

Basis pagina 40-41
Kader pagina 42

Slide 5 - Slide

De opbouw van stof
Om kleding te maken, heb je eerst hele dunne draadjes nodig. 
Dit noemen we vezels. Deze vezels vormen samen draad
Uiteindelijk vormen de draden samen de stof. Van deze stof kan er bijvoorbeeld een broek gemaakt worden. 

Slide 6 - Slide

Katoen velden + opdracht 1
Aflevering 'spijkerbroeken en T-shirts' 
2:40 - 9:10


Slide 7 - Slide

Opdracht 1 nabespreken
1) De lonen zijn laag en de handelsvoorwaarden zijn gunstig.

2) 10 kilo

3) 1,5 kilo (150 bolletjes)

4) 3 euro per dag

Slide 8 - Slide

Natuurlijke vezels 
Komen van planten of van dieren. 

Plantaardige vezels: katoen en linnen.
Dierlijke vezels: wol en zijde.

Worden in de fabriek gebleekt en geverfd. 
 Synthetische vezels
Gemaakt uit aardolie of steenkool.

Nylon en polyester. 

Smelten aan je huid vast bij brand, wat zorgt voor brandwonden. 


Slide 9 - Slide

Katoen fabriek 
12:05 - 23:58

Slide 10 - Slide

Eigenschappen van stof
Katoen kan veel vocht opnemen, houdt je een beetje warm en is minder brandbaar dan nylon (labjas). Katoen is geschikt om te dragen tijdens het sporten. 

Nylon neemt bijna geen vocht op, houdt je bijna niet warm en is erg brandbaar. 

Wol kan veel vocht opnemen, houdt je erg warm en is slecht brandbaar. Zijde is ook slecht brandbaar. 


Slide 11 - Slide

Demonstratie stoffen

Slide 12 - Slide

Het uniform van een brandweerman 

Slide 13 - Slide

Opdracht 2: eigenschappen stoffen
timer
5:00

Slide 14 - Slide

Opdracht 2 nabespreken
tabel: 1C, 2A, 3B

1) Wol is minder brandbaar dan synthetische vezels. 
2) Katoen neemt veel vocht op.
3) Een labjas van 100% katoen gaat minder snel in de brand dan andere stoffen. Hierdoor heb je tijd om de jas uit te doen.

Slide 15 - Slide

Katoen verven + opdracht 3
27:34 - 33:54

Slide 16 - Slide

Opdracht 3 nabespreken
1) 20%

2) 8000 liter

3) het wordt gebleekt, gekleurd en gefixeerd 

Slide 17 - Slide

Wat kost een spijkerbroek?
https://www.npo3.nl/de-rekenkamer-in-de-klas/24-11-2015/WO_NTR_2451779

Slide 18 - Slide

Afsluiting vezels, draden en stoffen
Welke soorten vezels zijn er? 
Hoeveel verdient een katoenplukker?
Waarom is er een prijsverschil in spijkerbroeken?
timer
3:00

Slide 19 - Slide

Antwoorden afsluiting vezels, draden en stoffen

Welke soorten vezels zijn er?  Dierlijke, plantaardige en synthetische vezels.

Hoeveel verdient een katoenplukker? 3 euro per dag 

Waarom is er een prijsverschil in spijkerbroeken? Voor het merk

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Etiketten
Waarom is het belangrijk om goed de etiketten in kledingstukken te lezen?

Basis pagina 40
Kader pagina 41

Slide 22 - Slide

Voorbereiding praktische opdracht
Iedere groep krijgt 4 flesjes met daarin warm water. Om drie flesjes gaan drie verschillende soorten stoffen. 
Over 30 minuten gaan wij verder met de flesjes. 

Slide 23 - Slide

Samenstellingsetiket
Geeft informatie over van welke stof een kledingstuk is gemaakt. 

Onderhoudsetiket
Geeft informatie over wassen, drogen en strijken van een kledingstuk. 

Slide 24 - Slide

Merketiket
Het merk dat meestal op de buitenkant van een kledingstuk staat.
Merkkleding is vaak duurder. 
Maatetiket
Geeft informatie over hoe groot een kledingstuk is: XS, S, M, L of XL. Maten kunnen per merk verschillen. 

Slide 25 - Slide

Opdracht 4: etiketten
timer
7:30

Slide 26 - Slide

Symbolen op etiketten

Slide 27 - Slide

Praktische opdracht
Haal voorzichtig de stoffen van de flesjes af. 
Voel vervolgens welk flesje het warmst is en welke het koudst. 
Noteer dit op je antwoordblad en maak de vragen. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide