3M - H2 herhaling (Pincode 7de editie)



Herhaling hoofdstuk 2
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson



Herhaling hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1
Samen sta je sterker

Slide 2 - Slide

Consumentenorganisaties (2.1)

Slide 3 - Slide


Welke organisatie is geen consumentenorganisatie?

A
Consumentenbond
B
Vereniging eigen huis
C
Google-reviews
D
Foodwatch

Slide 4 - Quiz

Wat is onjuist?
A
Consumentenorganisaties geven informatie over mijn rechten en plichten als consument
B
Consumentenorganisaties geven partijdige productinformatie
C
Consumentenorganisaties voeren acties bij fabrikanten of de overheid

Slide 5 - Quiz

Noem 2 taken van een consumentenorganisatie

Slide 6 - Open question

Prijsverschil berekenen in procenten:
(Prijs 1 - Prijs 2) : Prijs* x 100%

* De prijs van het product achter het woordje dan


Slide 7 - Slide

Iphone 13: 849 euro
Iphone 14: 1019 euro
Hoeveel procent is de 14 duurder dan de 13?
A
20%
B
16,7%
C
83,3%
D
120%

Slide 8 - Quiz

Een broek kost bij de H&m €25,-
Bij de Zara kost dezelfde broek €35,-
Hoeveel procent is de Zara duurder dan H&M?
A
20%
B
28%
C
60%
D
40%

Slide 9 - Quiz

Weet je de verandering in procenten nog????
Verandering in procenten = (Nieuw - oud) : oud x 100

Slide 10 - Slide

De benzineprijs per liter is in een week tijd gestegen van €1,80 naar €2,10.
Bereken de toename in procenten. Rond af op één decimaal
A
14,3%
B
14,9%
C
16,7%
D
21,6%

Slide 11 - Quiz

In 2017 waren 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren er 8.
Wat is de procentuele verandering?
A
25%
B
50%
C
75%
D
33,3%

Slide 12 - Quiz

Paragraaf 2
Waar heb je recht op?

Slide 13 - Slide

Consumentenrecht(2.2) 
Het consumentenrecht bestaat uit
wetten en regels die de consument beschermen bij aankopen.

Je hebt altijd recht op een deugdelijk product. 

Slide 14 - Slide

Wat betekent het recht op een "deugdelijk product"
A
Dat je minimaal 1 jaar garantie hebt
B
Dat je minimaal 2 jaar garantie hebt
C
Dat een product niet kapot mag gaan tijdens het gebruik
D
Dat een product bij normaal gebruik een bepaalde tijd mee moet gaan

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Je hebt een ondeugdelijk product ontvangen van een bedrijf via internet. Het bedrijf wilt zich niet aan de garantieregels houden. Waar kun je dan terecht?
A
De rechter
B
De politie
C
De consumentenbond
D
De geschillencommissie

Slide 17 - Quiz

Je koopt online een product via tweedehands.nl
Geldt het consumentenrecht ook voor jou?
A
Ja
B
Nee
C
Dat ligt eraan wat je koopt

Slide 18 - Quiz

Wie controleert er of bedrijven zich wel houden aan de Warenwet?
A
De producenten
B
Het ministerie van volksgezondheid
C
Het voedingscentrum
D
De NVWA

Slide 19 - Quiz

Je mag binnen 14 dagen het product terugbrengen naar de winkel
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 20 - Quiz

Producten moeten veilig zijn voor gebruik door de consument
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 21 - Quiz

Wanneer je wasmachine lekt en ook je vloer beschadigt, kun je de kosten verhalen op de fabrikant.
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 22 - Quiz

Je mag een product van meer dan 50 euro dat je aan de deur gekocht hebt annuleren.
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 23 - Quiz

Paragraaf 3
Hoe wil je wonen?

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Wanneer je een huis huurt, bouw je vermogen op.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Wanneer je een huis huurt, kun je altijd huurtoeslag aanvragen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Wanneer je een huis koopt, betaal je alleen de verkoopprijs van het huis
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Bijkomende kosten bij het kopen van een huis (2.3)
Overdrachtsbelasting (ongeveer 2% van de koopprijs)
Makelaarskosten
Kosten notaris
_________________________________________
          = kosten koper(k.k.)
                                    = ongeveer 5% van de koopprijs

Slide 29 - Slide

Wie is eigendom van de sociale huurwoningen?
A
Woningcorporaties
B
De huurder
C
De notaris
D
De makelaar

Slide 30 - Quiz

Het aanbod op de woningmarkt stijgt. Wat betekent dat?
A
Er komen meer huizen in de verkoop.
B
Er worden minder nieuwe woningen gebouwd.
C
Meer mensen willen een huis kopen.
D
Mensen blijven langer in hetzelfde huis wonen

Slide 31 - Quiz

Zet in de juiste volgorde.
Vraag naar woningen daalt
Stabiele woningmarkt, prijzen stijgen licht
Eigenaren moet huis verkopen 
Huizenprijzen dalen
Economische crisis, veel werkloosheid

Slide 32 - Drag question

Huur betalen valt onder?
A
Vaste lasten
B
Reserveringsgeld.
C
Huishoudelijke uitgaven
D
Incidentele uitgaven

Slide 33 - Quiz

Welk bedrag betaal ik aan overdrachtsbelasting?
A
€8.800,-
B
€7.520,-
C
€24.450,-
D
€9.780,-

Slide 34 - Quiz

Hoe noem je een lening voor de aankoop van een huis?
A
Hypothecaire lening
B
Huurlening
C
Woz lening
D
Kooplening

Slide 35 - Quiz

Paragraaf 4
Wat doe jij voor het milieu?

Slide 36 - Slide

Milieuschade
Consumptie veroorzaakt altijd milieuschade

Slide 37 - Slide

Milieuschade

Slide 38 - Slide

Welke kosten hangen af van het verbruik?
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 39 - Quiz

Wat is een vorm van milieuschade?
A
Luchtvervuiling
B
Plastic in zee
C
Verbruik van grondstoffen
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

Hoeveel is het gezin in het voorbeeld hierboven kwijt aan energie?
A
€ 598,50
B
€ 1.834,30
C
€ 1.235,80
D
€ 691,90

Slide 42 - Quiz

Zonnepanelen leggen kost 4500 euro. De besparing per jaar is 415 euro. Bereken de terugverdientijd.

Slide 43 - Open question