This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Bon siman MH1A
Moedertaal, spreekwoorden en uitdrukkingen
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Je weet wat de termen moedertaal en tweede taal inhouden.
Je weet hoe taalontwikkeling bij de mens plaatsvindt.
Je kent het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking.
Je kent het verschil tussen iets letterlijk en iets figuurlijk bedoelen.
Slide 2 - Slide
Vragen
Nu komen er een aantal vragen. Telkens zal ik op basis van de vraag een begrip uitleggen.
Slide 3 - Slide
Wat is een tweede taal?
A
Engels
B
De taal die je leert naast je moedertaal
C
De taal die je leert op school
D
Straattaal
Slide 4 - Quiz
Wat is moedertaal?
A
de taal die je vanaf je geboorten leert
B
Engels
C
Een soort wiskunde
D
De taal van je moeder
Slide 5 - Quiz
Wat is een vreemde taal?
A
Engels
B
Een taal die je nog niet kent
C
Frans
D
Een taal die je geleerd hebt op school
Slide 6 - Quiz
Wat is een standaard taal?
A
De taal die iedereen in een land spreken kan
B
Engels
C
Een taal die iedereen spreekt
D
Spaans
Slide 7 - Quiz
Wat is dialect? Meerdere antwoorden mogelijk!
A
Fries
B
Limburgs
C
Een verbastering
D
een speciale taal
Slide 8 - Quiz
Wat is meertalig?
A
Dat je meerderen talen begrijpt
B
dat je meerderen talen spreekt
C
dat je Fries snapt
D
Frans
Slide 9 - Quiz
Wat is een leenwoord?
A
een woord dat uit een andere taal komt
B
Een woord die je nog moet terugbetalen
C
een lening
D
Een woordsoort
Slide 10 - Quiz
Letterlijk of figuurlijk? Hij zette de beker op z'n kop. Op z'n kop is hier:
A
Letterlijk
B
figuurlijk
Slide 11 - Quiz
Letterlijk of figuurlijk? Zijn verraad was een dolk in mijn rug. De dolk in de rug is:
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
Slide 12 - Quiz
Spelen met woorden: rebus
Geef iedereen de kans om de rebus op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe de rebus het in je hoofd.
Bekijk eerst de rebus goed en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
Denk aan hoofdletters en leestekens.
Slide 13 - Slide
Begintaak: 1. Zet je tas voor in de klas. 2. Pak je spullen. 3. Maak in 5 minuten de rebus in stilte en schrijf je antwoord op.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Open question
Uitdrukking of spreekwoord?
Een uitdrukking is een woordcombinatie met een vaste betekenis. Je kunt de uitdrukking een beetje aanpassen.
Het is een combinatie van woorden die samen een eigen (figuurlijke) betekenis hebben
Voorbeeld: `'Je laatste adem uitblazen' is een uitdrukking die in veel talen wordt gebruikt in de betekenis van 'sterven'.Tranen met tuiten-> Tim huilt tranen met tuiten.
Een spreekwoord is korte en krachtige vaste uitdrukking met een algemene waarheid of wijsheid --> heeft een vaste volgorde
Voorbeelden
' De laatste loodjes wegen het zwaarst'
Het betekent dat het laatste gedeelte van iets het moeilijkst is en heeft niks met loodjes te maken, dus spreekwoord.
'De appel valt niet ver van de boom.'
Tim valt niet ver van de boom-> kan niet, dus spreekwoord
Slide 18 - Slide
Spreekwoord of uitdrukking?
Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
A
spreekwoord
B
uitdrukking
Slide 19 - Quiz
Spreekwoord of uitdrukking?
Zo sterk zijn als een leeuw.
A
spreekwoord
B
uitdrukking
Slide 20 - Quiz
Spreekwoord of uitdrukking?
Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten.
A
spreekwoord
B
uitdrukking
Slide 21 - Quiz
Spreekwoord of uitdrukking?
Honger hebben als een paard.
A
spreekwoord
B
uitdrukking
Slide 22 - Quiz
Resumerend
De lesdoelen waren:
Je weet wat de termen moedertaal en tweede taal inhouden.
Je weet hoe taalontwikkeling bij de mens plaatsvindt.
Je kent het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking.
Je kent het verschil tussen iets letterlijk en iets figuurlijk bedoelen.