This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Toets hoofdstuk 1
Veel succes
Slide 1 - Slide
1. Noem twee verschillen tussen gewone vragen en levensvragen.
Slide 2 - Open question
2. Lees het volgende verhaal en beantwoord daarna de vragen.
Slechte zenders
Ik heb een probleem. Mijn ouders vinden RTL en SBS slechte zenders. Daarom mag ik er niet naar kijken. Stiekem doe ik dat af en toe lekker toch. Waarom mag ik zelf niet beslissen waar ik naar kijk op tv? Waarom bemoeien mijn ouders zich daarmee?
Slide 3 - Slide
Mijn ouders vinden dat de programma’s van die zenders nergens over gaan. Ze hebben een slechte invloed op jonge mensen: veel geweld, veel seks en weinig goede informatie. We kijken wel naar Nederland 1, 2 en 3. Maar daar vind ik weinig aan. Het zijn saaie programma’s. Praten over deze dingen met mijn ouders gaat niet. Mijn vader zegt gewoon ‘nee’. Hij gaat niet in discussie met mij. Waarom word ik behandeld als een hondje dat altijd moeten gehoorzamen?
(Helena in ‘Achterwerk’)
Slide 4 - Slide
2.a Welke vragen in de tekst zijn levensvragen?
Slide 5 - Open question
2b Bij welke groep levensvragen hoort (horen) deze levensvragen?
Slide 6 - Open question
3. Geef een omschrijving van ‘levensbeschouwing’.
Slide 7 - Open question
4. Noem 4 wereldgodsdiensten
Slide 8 - Open question
1. Gewone vragen gaan over zaken die mensen écht raken.
A
goed
B
fout
Slide 9 - Quiz
2. Op een levensvraag kun je verschillende antwoorden geven.
A
goed
B
fout
Slide 10 - Quiz
3. Gewone vragen en antwoorden komen dagelijks voor.
A
goed
B
fout
Slide 11 - Quiz
4 Een voorbeeld van een levensvraag is: “Hoeveel zakgeld krijg je per maand, als je 1 euro per dag krijgt?”
A
goed
B
fout
Slide 12 - Quiz
5. Een voorbeeld van een gewone vraag is: “Waar komen wij uiteindelijk vandaan?”
A
goed
B
fout
Slide 13 - Quiz
6. Een voorbeeld van een gewone vraag is: “Hoeveel geld heb ik nodig om een tablet te kopen?”
A
goed
B
fout
Slide 14 - Quiz
7. Een voorbeeld van een levensvraag is: “Waarom moeten die ebolapatiënten zoveel lijden?”
A
goed
B
fout
Slide 15 - Quiz
8. Een voorbeeld van een gewone vraag is: “Hoe lang duurt de theoretische leerweg van het VMBO?”
A
goed
B
fout
Slide 16 - Quiz
9. Een voorbeeld van een levensvraag is: “Waarom maakt Marijke zich altijd zo op voor dat ze naar school gaat?”
A
goed
B
fout
Slide 17 - Quiz
10. Levensvragen stel je je pas als je echt oud bent.
A
goed
B
fout
Slide 18 - Quiz
11. Gewone vragen komen voort uit ervaringen die ons diep raken: bestaanservaringen.
A
goed
B
fout
Slide 19 - Quiz
12. Vaak komen levensvragen naar voren bij situaties die ons erg aangrijpen.
A
goed
B
fout
Slide 20 - Quiz
13. “Wat zou jij doen als je een miljoen zou winnen in de staatsloterij?” Dit is een vraag over wat belangrijk is in het leven.
A
goed
B
fout
Slide 21 - Quiz
14. “Heb jij een nieuwe broek gekocht?” Dit is een levensvraag over wat belangrijk is in het leven.
A
goed
B
fout
Slide 22 - Quiz
15. “Ben jij jaloers?” Dit is een levensvraag over de mens.
A
goed
B
fout
Slide 23 - Quiz
16. “Hoeveel mensen wonen er in Amsterdam?” Dit is een levensvraag over de mens.
A
goed
B
fout
Slide 24 - Quiz
17. “Help jij je vriendin met huiswerk maken?” Dit is een levensvraag over hoe mensen met elkaar omgaan.
A
goed
B
fout
Slide 25 - Quiz
18. “Is al het leven begonnen met de oerknal?” Dit is een levensvraag over lijden en dood.
A
goed
B
fout
Slide 26 - Quiz
19. “Ben jij bang om dood te gaan?” Dit is een levensvraag over lijden en dood.
A
goed
B
fout
Slide 27 - Quiz
20. “Is uitgaan alles voor jou in je leven?” Dit is een levensvraag over lijden en dood.
A
goed
B
fout
Slide 28 - Quiz
21. “Hoe laat is het?” Dit is een levensvraag over de tijd.
A
goed
B
fout
Slide 29 - Quiz
22. “Hoe is al het leven ontstaan?” Dit is een levensvraag over de tijd.
A
goed
B
fout
Slide 30 - Quiz
23. “Wanneer waren de Olympische Winterspelen in Sotsji?” Dit is een levensvraag over de tijd.
A
goed
B
fout
Slide 31 - Quiz
24. “Hoeveel bomen staan er in dat bos?” Dit is een levensvraag over de natuur.
A
goed
B
fout
Slide 32 - Quiz
25. “Wie heeft het eerste kievitsei gevonden?” Dit is een levensvraag over de natuur.
A
goed
B
fout
Slide 33 - Quiz
26. “Waarom lach jij hem altijd uit?” Dit is een levensvraag over de natuur.
A
goed
B
fout
Slide 34 - Quiz
27. Elke vak op school heeft een eigen kijk. Elk vak stelt daarom andere vragen.
A
goed
B
fout
Slide 35 - Quiz
28. “Ben jij gelukkig?” Deze vraag hoort bij het vak Nederlands.
A
goed
B
fout
Slide 36 - Quiz
29. “Hoeveel kun je verdienen met kranten rondbrengen?” Deze vraag hoort bij het vak economie.
A
goed
B
fout
Slide 37 - Quiz
30. “Wanneer werd het Nederlands voetbalelftal Europees kampioen?” Deze vraag hoort bij het vak levensbeschouwing.
A
goed
B
fout
Slide 38 - Quiz
31. De vraag naar de zin van het leven is de belangrijkste levensvraag die mensen zich stellen.
A
goed
B
fout
Slide 39 - Quiz
32. De vraag naar de zin van het leven wordt niet elke dag gesteld. De voornaamste reden: meeste mensen hebben daar geen tijd voor.
A
goed
B
fout
Slide 40 - Quiz
33. Een levensbeschouwing kan mensen helpen het leven zinvol te ervaren.
A
goed
B
fout
Slide 41 - Quiz
34. Een levensbeschouwing is een kijk op het leven met antwoorden op vragen over geschiedenis en aardrijkskunde.
A
goed
B
fout
Slide 42 - Quiz
35. Een ander woord voor levensbeschouwing is ‘levensvisie’.
A
goed
B
fout
Slide 43 - Quiz
36. Een gemeenschappelijke levensbeschouwing is een levensbeschouwing van een vereniging, bijvoorbeeld een tennisclub.
A
goed
B
fout
Slide 44 - Quiz
Een persoonlijk levensbeschouwing: de levensbeschouwing van joden.
A
goed
B
fout
Slide 45 - Quiz
38. Het is onmogelijk om tegelijkertijd een persoonlijke levensbeschouwing en een gemeenschappelijke levensbeschouwing aan te hangen.
A
goed
B
fout
Slide 46 - Quiz
39. Je hebt mensen met een levensbeschouwing en je hebt mensen met een godsdienst. Beide tegelijk kan echter niet.
A
goed
B
fout
Slide 47 - Quiz
40. “God bestaat niet. Ik heb hem nog nooit gezien.” Deze uitspraak past bij een godsdienstige levensbeschouwing.
A
goed
B
fout
Slide 48 - Quiz
41. Agnosten geloven in God.
A
goed
B
fout
Slide 49 - Quiz
42. Theïsten geloven in een of meerder goden.
A
goed
B
fout
Slide 50 - Quiz
43. Atheïsten zijn volgelingen van de profeet ‘Atheos’ (800 voor Chr.). Hij voorspelde de ondergang van de wereld als de mensen niet beter gingen leven.
A
goed
B
fout
Slide 51 - Quiz
44. Agnosten twijfelen aan het bestaan van God.
A
goed
B
fout
Slide 52 - Quiz
De toets is afgelopen. Sluit de toets en sluit je device af. Pak een leesboek of maak huiswerk voor een ander vak.