6T Graphic novel - interpunctie

Interpunctie
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Interpunctie

Slide 1 - Slide

Hoe sta jij tegenover leestekens.
Ik gebruik ze nooit.
Ik vergeet ze regelmatig.
Ik gebruik ze meestal.
Ik zal zelden fouten maken.

Slide 2 - Poll

1. De komma

Slide 3 - Slide

Welke zin is juist?
A
Rood, oranje, geel, groen, blauw en violet zijn de kleuren van de regenboog.
B
Rood, oranje, geel, groen, blauw, en violet zijn de kleuren van de regenboog.
C
Rood oranje geel groen blauw en violet zijn de kleuren van de regenboog.

Slide 4 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Oei ik heb het hele bestand gewist!
B
Oei, ik heb het hele bestand gewist!

Slide 5 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Adam, kan je me enkele euro’s lenen?
B
Adam kan je me enkele euro’s lenen?

Slide 6 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Miya leverde een gekreukelde, slordige taak in.
B
Miya leverde een gekreukelde slordige taak in.

Slide 7 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Alfred Nobel - de stichter van de Nobelprijs - vond ook het dynamiet uit.
B
Alfred Nobel, de stichter van de Nobelprijs, vond ook het dynamiet uit.
C
Alfred Nobel de stichter van de Nobelprijs vond ook het dynamiet uit.

Slide 8 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Als we de competitie winnen, gaan we naar een hogere afdeling.
B
Als we de competitie winnen gaan we naar een hogere afdeling.

Slide 9 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Abdul komt niet want hij is ziek.
B
Abdul komt niet, want hij is ziek.

Slide 10 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ik deed het, omdat het kon
B
Ik deed het omdat het kon

Slide 11 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Ze stopt met werken want ze gaat trouwen met een miljonair.
B
Ze stopt met werken, want ze gaat trouwen met een miljonair.

Slide 12 - Quiz

Komma
  1. Na een aanspreking.
  2. Tussen twee persoonsvormen.
  3. Voor voegwoorden in een nevenschikking.
  4. Na een stopwoord.
  5.  Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden.
  6. In een opsomming.
  7. Als je meer informatie wilt geven.

Slide 13 - Slide

Geef twee mogelijke zinnen.
a) De leerlingen die geslaagd waren kregen een boek.
b) Ik vroeg hem ’s avonds zijn tanden te poetsen.
c) Ik houd van je lieve vriendin.


 

Slide 14 - Slide

Het dubbel punt

Slide 15 - Slide

Geef een extra voorbeeld voor een verklarende opsomming.
bv. Ik spreek vloeiend drie talen: Engels, Nederlands en Arabisch.

Slide 16 - Open question

Geef een extra voorbeeld voor een verklaring.
Bv. Ze nam geen stuk taart: ze was op dieet.

Slide 17 - Open question

Geef een extra voorbeeld voor een eindaanhaling.
Bv. Chaima vroeg: 'Waarom doe je dat?'

Slide 18 - Open question

Het aanhalingsteken

Slide 19 - Slide

Beginaanhaling
Eindaanhaling
Onderbroken aanhaling
‘Wassim,’ roept mevrouw Oualid onder aan de trap, ‘er is bezoek voor je!’
En tegen David: “Ga maar lekker zitten, jongen. Wat wil je drinken?’

Als David niet onmiddellijk antwoordt, zegt ze: ‘Geneer je niet, ik heb van alles in huis.’

‘Cola, alstublieft’, reageert David.

Slide 20 - Drag question

Beginaanhaling

  • Het citaat begint met een hoofdletter
  • Het punt valt weg (vraagteken en uitroepteken blijft staan) en wordt vervangen door een komma. Deze komma valt buiten de aanhalingstekens.
Bv. 'Ik drink melk, jij ook?' vraagt opa.
         'Geef mij maar een cola', zegt William.
         'Nu!' brult Kya.

Slide 21 - Slide

Eindaanhaling
  • Voor het citaat zet je een dubbel punt.
  • Het citaat begint met een hoofdletter.
  • Het leesteken valt binnen de aanhalingstekens.
Bv. Suana roept kwaad: 'Ben je gek geworden?'
   Nathan fluistert: 'Dat is de jeugd van tegenwoordig.'

Slide 22 - Slide

Onderbroken aanhaling
  • Het citaat begint met een hoofdletter
  • De onderbreking staat steeds tussen komma’s
  • De eerste komma staat binnen de aanhalingstekens als ze bij de aanhaling hoort.
  • De eerste komma staat bij de onderbreking als ze niet bij de aanhaling hoort.
Bv. ‘Ook griezelverhalen’, mompelt Ali, ‘vind ik best wel eng.’
         'Joachim,' roept moeder, 'waar ben je?'

Slide 23 - Slide

Je lijkt wel verliefd op haar zei Jasper treiterend

Slide 24 - Open question

De minister beweerde De plannen zijn rond De aanleg van de weg gaat door

Slide 25 - Open question

Spijtig zei Kyona Die fiets kost meer dan 500 euro

Slide 26 - Open question