This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Plastic, rubber en steen zijn voorbeelden van geleiders.
A
Waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
Hoeveel V geeft de spanningsmeter aan?
A
8,5 V
B
4,5 V
C
0,8 V
D
0,45 V
Slide 6 - Quiz
Welke stroomsterkte is hier gemeten?
A
2,8 A
B
0,28 A
C
0,028 A
Slide 7 - Quiz
Er wordt een stroomsterkte gemeten van 0,3 A. Hoeveel mA is dat?
Slide 8 - Open question
Op een lampje staat dat het hoort te branden op een spanning van 9 V. Stijn heeft geen batterij van 9 V, maar wel een hele stapel batterijen van 1,5 V. Hoeveel batterijen heeft Stijn dan nodig?
Slide 9 - Open question
Er wordt een stroomsterkte gemeten van 200 mA. Hoeveel A is dat?
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Dit is het symbool van een....
Slide 12 - Open question
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
Parallel schakeling
Serie schakeling
De stroomsterkte is overal gelijk
Als 1 lampje kapot gaat, gaan ze allemaal kapot.
Als 1 lampje kapot gaat, blijft de rest branden
Slide 15 - Drag question
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Open question
Slide 18 - Slide
Hoe bereken je het vermogen?
Slide 19 - Open question
P staat voor ........... en bereken je door de formule .............
U staat voor ........... en bereken je door de formule .............
I staat voor ........... en bereken je door de formule .............
Stroomsterkte
Spanning
Vermogen
I = P x U
U = P
I
I = P
U
U = I
P
P = U x I
Slide 20 - Drag question
Een lampje krijgt een spanning van 1,5 V en heeft een vermogen van 20 W. Bereken de stroomsterkte.
Slide 21 - Open question
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Open question
Slide 25 - Slide
Gegevens; P = 1,2 kW en t = 730 h Bereken de energie in kWh.
Slide 26 - Open question
Slide 27 - Slide
E = 876 kWh. 1 kWh = 0,20 euro Hoeveel moet je hiervoor betalen?
Slide 28 - Open question
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Open question
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Open question
P = 3,6 W
Slide 33 - Open question
P staat voor ........... en bereken je door de formule .............
E staat voor ........... en bereken je door de formule .............
t staat voor ........... en bereken je door de formule .............