VK Interculturele communicatie

Interculturele Communicatie
VK
Interculturele communicatie
1 / 25
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Interculturele Communicatie
VK
Interculturele communicatie

Slide 1 - Slide

Waar denk je aan bij interculturele communicatie

Slide 2 - Mind map

Interculturele communicatie

interculturele communicatie = de communicatie tussen mensen van een verschillende cultuur.

Wanneer je met iemand uit een andere cultuur communiceert, kunnen er misverstanden ontstaan door cultuurverschillen of door een andere kijk op de wereld. 

Slide 3 - Slide

Wat is cultuur?

Slide 4 - Slide

Cultuur wordt bepaald door
- Culturele afkomst
- Taal/lichaamstaal
-Leeftijd
- Rituelen
- Nationaliteit
- Sekse en Seksuele gaardheid
-Referentiekader/waarden en normen
- Religie
- Taalgebruik, etc

Slide 5 - Slide

Hoe noem je het feit dat mensen verschillen o.a. afkomst, leeftijd, sekse, nationaliteit, seksuele geaardheid, religie en taalgebruik?
A
Diversiteit
B
Culturele identiteit
C
Interculturele communicatie
D
Autonomie

Slide 6 - Quiz

Noem drie voorbeelden van culturele diversiteit in Nederland

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Welke gezegde of uitdrukking kan nog meer tot (culturele) miscommunicatie leiden?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Welke cultuurverschillen worden benoemd in het filmpje?

Slide 13 - Open question

Geef minimaal 3 eigenschappen die je als verpleegkundige nodig hebt bij interculturele communicatie

Slide 14 - Open question

Tips bij interculturele communicatie
  • Probeer je te verdiepen in opvattingen, normen & waarde en omgangsvormen in andere culturen
  • Respecteer andermans mening
  • Luister actief en onbevooroordeeld
  • Spreek duidelijk en niet te snel
  • Gebruik korte zinnen en makkelijke woorden
  • Wees niet te direct of zakelijk

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Stappenplan uitgebreid 
Stap 1: Je eigen (cultuurgebonden) normen en waarden leren kennen. Welke regels en codes zijn van invloed op je denken, handelen en communiceren?
  
Stap 2: De (cultuurgebonden) normen, waarden en gedragscodes van de ander leren kennen. Scheid meningen over het gedrag van de ander van de feiten. Onderzoek wat het ‘vreemde’ gedrag van de ander betekent.

Stap 3: Bepaal hoe je in de gegeven situatie met de geconstateerde verschillen in normen en waarden omgaat. Bepaal vervolgens waar je grenzen liggen wat betreft aanpassing aan en acceptatie van de ander. Maak deze grenzen aan de ander duidelijk.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Verschillen 
De F-cultuur: fijnmazig
De F-cultuur wordt gekenmerkt door een fijnmazig systeem van normen en waarden. De mate van structuur is groot en er bestaan veel vastgestelde regels voor wat wenselijk en onwenselijk gedrag is. In een fijnmazige cultuur hoeft men weinig persoonlijke afwegingen te maken; veel stappen die men neemt lijken niet meer dan logisch en bevinden zich in de lijn der verwachtingen.
De G-cultuur: grofmazig
In een grofmazige cultuur zijn normen en waarden, goed en kwaad, niet heel duidelijk omschreven. Veel dingen moet men zelf uitvinden en in veel gevallen dient men zich zelf een mening te vormen over wat wenselijk en onwenselijk is. Afwijken van de gebaande wegen wordt (in zekere mate) gewaardeerd.

Slide 20 - Slide

Ik-cultuur
Wij-cultuur

Slide 21 - Slide

Bij welke Piramide stond het individu centraal?
A
Maslow
B
Pinto

Slide 22 - Quiz

Welke piramide is hiernaast te zien?
A
Piramide van Maslow
B
Piramide van Pinto

Slide 23 - Quiz

Is de piramide van Pinto vooral op Westers, of Niet-Westerse cultuur gericht?
A
Westers
B
Niet-Westers

Slide 24 - Quiz

Volgens Pinto bestaat goede interculturele communicatie uit drie stappen, de juiste volgorde is als volgt:
A
1. Wat zijn de waarden en normen van de ander? 2.Wat zijn je eigen waarden en normen? 3. Hoe kun je dan in een bepaalde situatie met elkaar omgaan?
B
1. Hoe kun je in een bepaalde situatie met elkaar omgaan? 2. Wat zijn de waarden en normen van een ander? 3. Wat zijn je eigen waarden en normen?
C
1. Wat zijn je eigen waarden en normen? 2. Wat zijn de waarden en normen van de ander? 3. Hoe kun je dan in een bepaalde situatie met elkaar omgaan?
D
1. Hoe kun je in een bepaalde situatie met elkaar omgaan? 2. Wat zijn je eigen waarden en normen? 3. Wat zijn de waarden en normen van een ander?

Slide 25 - Quiz