Blits les 17

Blits les 17
-Je leert het verschil tussen een 
mening en een feit.
-Je kunt oorzaken en gevolgen van 
gebeurtenissen aangeven.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BasisschoolGroep 6

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Blits les 17
-Je leert het verschil tussen een 
mening en een feit.
-Je kunt oorzaken en gevolgen van 
gebeurtenissen aangeven.

Slide 1 - Slide

Hannes kijkt zoekend om zich heen. Waarblijven zijn vader en moeder nou? Hannes voelt zijn hart sneller kloppen. 'Ik kan het reuzenrad al zien!' 
Hannes ziet de gekleurde bakjes ronddraaien. Duizelingwekkend hoog. Als je omhoog gaat, wordt de wereld onder je heel klein. 
Je zweeft in de lucht. Dat geeft zo'n apart gevoel, vindt Hannes. Het reuzenrad is het mooiste van het hele pretpark. 

Slide 2 - Slide

Mening
Hannes is dol op pretparken. Het allerleukst vindt hij het reuzenrad. Het verhaaltje vertelt de mening van Hanns. 
Een MENING is dat wat je van iets of iemand vindt. 
Het is een opvatting, een oordeel, een opinie.
Je kunt je mening ergens over geven, dan zeg je dus wat je ervan vindt, hoe je over iets denkt. 
Wat vind jij het leukst in een pretpark? Waarom?

Slide 3 - Slide

Pretpark Op Hol heeft vele attracties. Voor de jongste kinderen is er een ballenbak. De oudere kinderen kunnen zich laten meevoeren door de rivierboot. In het Wilde Westen bevindt zich een manege met paarden. 
Naast de achtbaan ligt een speeltuin met onder andere een meterslange glijbaan. In de diverse restaurants zijn broodjes, ijsjes, patat en complete maaltijden verkrijgbaar. 

Wat voor soort tekst is dit? 
Waar zou je dit kunnen vinden?

Slide 4 - Slide

Feiten
Deze tekst komt uit een informatieboekje van pretpark Op Hol. Het boekje beschrijft wat er in het park te doen is. Die informatie staat vol feiten. 
Een FEIT is iets wat echt waar is of iets wat echt gebeurd is.
Feiten kun je niet veranderen. Zó is het. Dát is gebeurd. In pretpark Op Hol zijn daadwerkelijk een ballenbak en een rivierboot. Je kunt er echt paardrijden, in een achtbaan en van een glijbaan. En je kunt er ook iets eten en drinken. De dingen die in het boekje beschreven staan, zijn feiten.  

Slide 5 - Slide

De folder had ook zo geschreven kunnen zijn:
Een hele dag lol, in pretpark Op Hol. Hier vind je de leukste attracties. Neem een duik in de geweldige ballenbak. Lekker dobberen in de rivierboot. Na een fantastische dag neem je natuurlijk een heerlijk ijsje toe!
Hier kunnen we niet spreken van feiten. De schrijver geeft zijn mening, vertelt hoe leuk, geweldig, lekker, fantastisch en heerlijk het pretpark is. Een ander kan daar heel anders over denken, het zijn geen feiten. 

Wat is het nu voor soort tekst?

Slide 6 - Slide

Een feit, iets dat gebeurd is, kan ook een oorzaak en een gevolg hebben. 

De OORZAAK is datgene waardoor het gekomen is
Een oorzaak heeft altijd een gevolg. 
Het GEVOLG is iets wat vanzelf gebeurt, doordat er eerst iets anders is gebeurd

Hannes lette even niet goed op. Dat is de oorzaak. 
Daardoor raakt hij zijn ouders kwijt en wordt bang. Dat is het gevolg. 

Slide 7 - Slide

Opgave 1. Lees bron 1.
Geeft deze tekst feiten of meningen?
Geef een voorbeeld (een zin)

Slide 8 - Open question

Opgave 2. Lees bron 2.
Worden in deze tekst feiten omschreven, meningen of allebei?
A
feiten
B
meningen
C
allebei

Slide 9 - Quiz

Opgave 2. Bron 2.
De schrijver van deze tekst geeft zijn opvatting over het eten. In welke zin doet hij dit?

Slide 10 - Open question

Opgave 2. Bron 2.
In welke zin staat een feit?

Slide 11 - Open question

Opgave 3. Lees bron 3.
Welke tekst geeft een eigen mening?
A
1
B
2
C
allebei
D
geen

Slide 12 - Quiz

Opgave 3. Bron 3.
In tekst 2 is er sprake van een oorzaak en een gevolg. Wat was de OORZAAK van het ongeluk in de botsauto's?

Slide 13 - Open question

Opgave 3. Bron 3.
Wat is het gevolg?

Slide 14 - Open question

Opgave 3. Bron 3.
Hoe denkt de schrijver van tekst 2 over het onderwerp dat hij bespreekt?

Slide 15 - Open question

Opgave 3. Bron 3.
In tekst 1 wordt melding gemaakt van een bijzonder feit. Welk feit is dat?

Slide 16 - Open question

Afsluiting
Welke begrippen ga je onthouden? Geef hierbij een voorbeeld

Slide 17 - Open question