10.15- 10:45 Overige teksten maken + thuis nakijken en normering beoordelen
Slide 2 - Slide
Vooraf: blader het examen door
- Hoeveel teksten?
- Hoeveel vragen?
- Maak een tijdsindeling
- Omcirkel de vragen waarvoor je veel punten krijgt
Slide 3 - Slide
Vooraf: wat neem je mee naar het examen Nederlands?
- woordenboek
- pen
- potlood en gum
- markeerstiften
Slide 4 - Slide
Examen 2023-I
- 4 teksten
- 37 vragen
- tekst 2 en 3 gaan over hetzelfde onderwerp en hebben overkoepelende vragen
- vraag 7, 12, 22, 32 en 34 zijn relatief veel punten waard
(3 en 4 punten waard)
Slide 5 - Slide
Tijdsindeling examen 2023-I
- Tekst 1: 10 vragen: ongeveer 50 minuten
- Tekst 2 en 3: 21 vragen: ongeveer 85 minuten
- Tekst 4: 6 vragen: ongeveer 30 minuten
- Antwoorden nalopen op spelling en formulering: 15 minuten
Slide 6 - Slide
Wat doe je als je in tijdnood komt?
Als je in tijdnood dreigt te komen, maak dan de vragen met de meeste punten eerst
Slide 7 - Slide
Wat doe je met een moeilijke vraag?
Sla de vraag even over.
Zet er een kruis voor.
Probeer het later nog eens.
Slide 8 - Slide
Stappenplan examen Nederlands
Slide 9 - Slide
1. Globaal lezen
Bekijk de titel en bron
Lees de eerste en laatste alinea
Je hebt nu een beeld van het onderwerp, de hoofdgedachte, het schrijfdoel (informeren, beschouwen, overtuigen, diverteren) en de tekstsoort (uiteenzetting, beschouwing, betoog)
Slide 10 - Slide
2. Intensief lezen
Lees de tekst van het begin tot het einde door:
markeer kernzinnen
omcirkel belangrijke signaalwoorden
Slide 11 - Slide
3. Vragen lezen
De vragen zijn vaak expres ingewikkeld geformuleerd.
Omcirkel wat je moet zoeken: hoeveel argumenten, wat voor citaat?
Markeer waar je moet zoeken in de tekst: je vindt het antwoord meestal vlak voor of na het citaat in de vraag.
Slide 12 - Slide
4. Zoekend lezen
Ga terug naar de tekst en lees nu alleen het voor de vraag relevante gedeelte.
Slide 13 - Slide
5. Antwoord formuleren / kiezen
Open vragen: formuleer een hele, grammaticaal correcte zin. Blijf dicht bij de tekst en let op je spelling en het aantal woorden.
Meerkeuzevragen: bedenk eerst zelf wat het antwoord zou kunnen zijn en kijk dan welke optie daar het meest op lijkt.
Bij twijfel: kijk welk antwoord alle benodigde info bevat en niets zegt wat niet in de tekst staat.
Slide 14 - Slide
Handige tips en trucs
De antwoorden op een meerkeuzevraag staan op alfabetische volgorde. Maak je dus geen zorgen als je meerdere keren achter elkaar hetzelfde antwoord geeft.
Let bij een citeervraag goed op of je een zin, meerdere zinnen, een zinsgedeelte, een woordgroep of een woord moet citeren. Markeer in de vraag waar precies om gevraagd wordt.
Als een vraag wordt ingeleid met een citaat, markeer dat citaat dan in de tekst. Bestudeer de zinnen in de buurt van het citaat met extra aandacht: vaak vind je het antwoord vlak voor of vlak na het citaat.
Slide 15 - Slide
Handige tips en trucs
Bij vragen naar de hoofdgedachte of samenvattingvragen: ga niet in op details of voorbeelden.
Maak de vragen in de gegeven volgorde. Het antwoord van een vraag kan je helpen bij het maken van de volgende vraag.
Zoek alleen woorden op in het woordenboek als je denkt dat ze belangrijk zijn voor het antwoord.
Begin bij een open vraag met het herhalen van de vraag. Als je de vraag herhaalt in je antwoord, dan stuur je jezelf al de goede kant op.
Slide 16 - Slide
Noteer je antwoorden zo
Laat een regel open tussen de verschillende antwoorden.
Schrijf de antwoorden op meerkeuzevragen met een HOOFDLETTER.
Begin een zin altijd met een hoofdletter en eindig met een punt.
Let op je handschrift. Hoofdletters op plekken waar ze niet horen te staan, worden bijvoorbeeld fout gerekend. (Ook al schrijf je deze letters altijd zo.)
Slide 17 - Slide
Noteer je antwoorden zo
Wanneer er gevraagd wordt om je antwoord in ‘maximaal ... woorden’ te formuleren, vermeld dan het aantal woorden dat je hebt gebruikt tussen haakjes achter je antwoord.
Antwoordstarters (waarin je de vraag in het antwoord herhaalt) zet je tussen haakjes. Antwoordstarters tellen niet mee voor het maximaal aantal woorden.
Citeren doe je zo: ‘Eerste twee woorden … laatste twee woorden’ van de zin(nen) of het zinsgedeelte. Vermeld daarachter altijd de regelnummers tussen haakjes (r. 2-3).
Slide 18 - Slide
Maak examen 2022 tekst 1
timer
20:00
Slide 19 - Slide
Maak de rest van het examen
Controleer je antwoorden aan de hand van het correctiemodel en bepaal je score