Paragraaf 1.1

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?
A
Goederen
B
Diensten
C
Geld
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?
A
Goederen
B
Diensten
C
Geld
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt

Slide 1 - Quiz

Welke van de onderstaande behoefte is
een overige behoefte?
A
brood
B
fruit
C
Een bioscoopkaartje.
D
kleding

Slide 2 - Quiz

Er zijn twee soorten behoeften:

Primaire behoeften & secundaire behoeften
Welke is een primaire behoefte?
A
brood
B
smartphone
C
auto
D
vakantie

Slide 3 - Quiz

Wat is geen behoefte?
A
Iets wat je graag wilt doen.
B
Iets wat je graag wilt hebben.
C
Iets wat je goed kunt gebruiken.
D
Iets wat je al heel lang hebt.

Slide 4 - Quiz

Wat zijn goederen?
A
Tastbare producten
B
NIET tastbare producten

Slide 5 - Quiz

Wat zijn geen goederen?
A
tas
B
schoonmaken
C
pen
D
krant

Slide 6 - Quiz

Wat zijn goederen?
A
Dingen die je erg goed kan
B
Producten in een winkel of magazijn
C
Bonnen waarop staat wat er in een doos zit
D
Het bijvullen van vakken in een winkel

Slide 7 - Quiz

Wat zijn diensten
A
Dingen die je vast kunt pakken
B
spullen die je moet kopen
C
dingen die schaars zijn
D
iets dat je voor een ander doet of voor jou gedaan wordt

Slide 8 - Quiz

Afronden
€ 4,53529 wordt
A
€ 4,5352
B
€ 4,54
C
€ 4,53
D
€ 4,535

Slide 9 - Quiz

Afronden
14,53529 wordt
A
14,5352
B
14,54
C
14,53
D
14,5

Slide 10 - Quiz

Afronden
Als ik een getal wil afronden op 2 decimalen kijk ik naar:
A
de tweede decimaal
B
de derde decimaal
C
de tweede en derde decimaal

Slide 11 - Quiz

Afronden
€ 79,998 wordt
A
€ 79,99
B
€ 80,00
C
€ 81
D
€ 79

Slide 12 - Quiz

Consumeren is …
A
Een bedrag opzijleggen voor een latere grote aankoop
B
Iets maken waarmee je in je eigen behoefte kan voorzien
C
het kopen van goederen of diensten
D
Invloed uitoefen op andere mensen om iets te kopen

Slide 13 - Quiz

consumeren is
A
opeten
B
iets kopen
C
iets kopen om in de eigen behoeften te voorzien
D
iets kopen om iets te kunnen produceren

Slide 14 - Quiz

Wat is zelfvoorziening?
Zelfvoorziening is goederen en diensten
A
laten maken door bedrijven
B
laten maken door de overheid
C
die je voor je zelf maakt
D
laten maken door bedrijven en de overheid

Slide 15 - Quiz

Wat is geen zelfvoorziening?
A
Het kopen van een frikandel broodje
B
Het bakken van een taart
C
Je fiets repareren.

Slide 16 - Quiz

Wat is een voorbeeld van zelfvoorziening?
A
een laptop kopen
B
in de moestuin werken
C
cupcakes bakken
D
huiswerk maken

Slide 17 - Quiz

Wat is het gemiddelde?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

Wat is het gemiddelde?
A
27
B
27,85
C
27,86
D
28

Slide 19 - Quiz

Wat is het gemiddelde?
A
27
B
27,86
C
27,9
D
28

Slide 20 - Quiz

Wat is geen dienst?
A
Rijles
B
Tandarts
C
Auto
D
Autoverzekering

Slide 21 - Quiz

Wat is geen gebruiksgoed?
A
auto
B
schaar
C
shampoo
D
afwasmachine

Slide 22 - Quiz

Wat is een gebruiksgoed?
A
kapper
B
elektrische fiets
C
opladen elektrische fiets
D
panini broodje

Slide 23 - Quiz

Wat is een verbruiksgoed
A
Telefoon
B
Banaan
C
Fiets
D
Tandenborstel

Slide 24 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van een verbruiksgoed?
A
Boter
B
Melk
C
Haarborstel
D
Koekjes

Slide 25 - Quiz