Haben und sein

Formatieve toets 1 t/m 8
Tekst?????
1 / 38
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Formatieve toets 1 t/m 8
Tekst?????

Slide 1 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden in het Duits

Slide 2 - Slide

Ik
jij 
hij
zij
het
wij
jullie
zij 
U
ihr 
er
Sie 
wir 
sie (enkelvoud)
du
sie (meervoud)
es
ich 

Slide 3 - Drag question

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 4 - Drag question

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 5 - Drag question

Grammatik: haben & sein  - vervoegen 

Slide 6 - Slide

du .................... (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 7 - Quiz

ihr .................... (sein)
A
bist
B
sind
C
bin
D
seid

Slide 8 - Quiz

Agnes und Martin .............
A
seid
B
sind
C
bist
D
ist

Slide 9 - Quiz

Das Kind ............
A
bin
B
bist
C
ist
D
seid

Slide 10 - Quiz

Warum ............. Sie hier?
A
seid
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 11 - Quiz

es .................... (haben)
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 12 - Quiz

du .................... (sein)
A
bist
B
bin
C
ist

Slide 13 - Quiz

ihr .................... (haben)
A
haben
B
habt
C
habe

Slide 14 - Quiz

ich .................... (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hat

Slide 15 - Quiz

wij ................. einen Hund
A
sind
B
haben

Slide 16 - Quiz

Ich ........... 14 Jahre alt
A
habe
B
bin

Slide 17 - Quiz

Mein Freund ............. ein Haus
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 18 - Open question

Was ............ deine Handynummer ?
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 19 - Open question

Warum .......... du jetzt in Hamburg?
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 20 - Open question

Meine Mutter ............ 40 Jahre alt.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 21 - Open question

Opa und Oma .................... ein neues Auto.

Slide 22 - Open question

Das Mittagessen ............. nicht lecker.

Slide 23 - Open question

Ihr ............... zu Hause keine (geen) Wurst.

Slide 24 - Open question

Frau Meier, ..................... Sie ein bisschen Zeit (tijd)?

Slide 25 - Open question

Hoe zeg je in het Duits: Wat zeg je?
A
was sagst du?
B
Was?
C
kannst du das wiederholen?
D
wie bitte?

Slide 26 - Quiz

Hoe vraag je in het Duits: Hoe gaat het met je?
A
Wie geht es dir?
B
Wie geht es mit dir?
C
Alles gut mit dir?

Slide 27 - Quiz

Hoe zeg je: Kan je dat herhalen?

Slide 28 - Open question

Hoe zeg je: Ik kan niet zo goed Duits

Slide 29 - Open question

Hoe zeg je: dat vind ik jammer

Slide 30 - Open question

hoe vertaal je: het boek
A
der Buch
B
die Buch
C
das Buch

Slide 31 - Quiz

Hoe schrijf je in het Duits: de hobby

Slide 32 - Open question

Hoe schrijf je in het Duits het woord: het mobieltje

Slide 33 - Open question

Hoe zeg je in het Duits:
vaak

Slide 34 - Open question

Hoe schrijf je in het Duits: ik ben Karel

Slide 35 - Open question

Hoe zeg je in het Duits:
Ik woon in UItgeest?

Slide 36 - Open question

Hoe zeg je in het Duits:
mijn hobby is voetballen

Slide 37 - Open question

Hoe zeg je in het Duits:
in mijn vrije tijd kijk ik netflix

Slide 38 - Open question