S17 - Spreekwoorden, zegswijzen en gezegden

S17 - Spreekwoorden, zegswijzen en gezegden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

S17 - Spreekwoorden, zegswijzen en gezegden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

'Nederlandse Spreekwoorden'
Pieter Bruegel de Oude was een schilder uit de 16de eeuw. Hij staat bekend om zijn schilderijen van boerentaferelen. Ze noemen hem daarom ook wel eens 'Boeren-Bruegel'. Op één van zijn schilderijen kan je meer dan 125 Nederlandse uitdrukkingen vinden. 

Slide 3 - Slide

Doelen
Je kunt ...
  1. het verschil tussen spreekwoorden, gezegden en
    zegswijzen verklaren.
  2. uitdrukkingen gebruiken in gepaste situaties om zo aantrekkelijker te communiceren.
  3. de betekenis van uitdrukkingen afleiden uit de context.

Slide 4 - Slide

Is de volgende uitspraak letterlijk of figuurlijk?

"Je moet dat nu eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen."
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 5 - Quiz

Is de volgende uitspraak letterlijk of figuurlijk?

"Dat nieuws ging als een lopend vuurtje rond!"
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 6 - Quiz

Is de volgende uitspraak letterlijk of figuurlijk?

"Mijn broer krijgt de baard in de keel."
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Is de volgende uitspraak letterlijk of figuurlijk?

"Helaas was er geen kat op de receptie."
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Letterlijk taalgebruik =  taalgebruik waarbij je precies bedoelt wat er staat

Figuurlijk taalgebruik = taalgebruik waarbij je niet precies bedoelt wat er staat

Slide 9 - Slide

Uitdrukkingen
Een uitdrukking is een vaste verbinding van woorden met een figuurlijke betekenis.

Er zijn drie verschillende soorten van uitdrukkingen:
- spreekwoorden
- gezegden
- zegswijzen

Slide 10 - Slide

Welke van de volgende antwoorden is een spreekwoord?
A
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
B
Een waarheid als een koe
C
Door de vingers zien

Slide 11 - Quiz

Welke omschrijving past dan bij een spreekwoord?
A
Dit is een onveranderlijke zin met een levenswijsheid in.
B
Dit is een groep woorden die in een vaste volgorde bij elkaar staan.
C
Je kan de woordvolgorde en het werkwoord aanpassen om in de zin te passen.

Slide 12 - Quiz

Wat is de betekenis van de onderstaande spreekwoorden?
Blaffende honden bijten niet.
Wie bij de hond slaapt, krijgt zijn vlooien.
Rome is niet op één dag gebouwd.
Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.
Zij die het hardst roepen, zijn het minst gevaarlijk.
Als je vaak met iemand omgaat, neem je zijn slechte eigenschappen over.
Leer geduld hebben, overhaast niets.
Als één persoon iets nieuws probeert, durven de anderen het ook wel.

Slide 13 - Drag question

Welke van de volgende antwoorden is een gezegde?
A
Daar lusten de honden geen brood van.
B
Zo mak als een lammetje
C
Tegen de muur lopen

Slide 14 - Quiz

Welke omschrijving past dan bij een gezegde?
A
Dit is een onveranderlijke zin met een levenswijsheid in.
B
Dit is een groep woorden die in een vaste volgorde bij elkaar staan.
C
Je kan de woordvolgorde en het werkwoord aanpassen om in de zin te passen.

Slide 15 - Quiz

Wat is de betekenis van de onderstaande gezegden?
Boter bij de vis
Een waarheid als een koe
Zo mak als een lammetje
Een pilarenbijter
Als een lopend vuurtje
Een schijnheilig persoon
Betalen bij levering
Iets dat overduidelijk waar is
Zich snel verspreidend
Heel gedwee, meegaand

Slide 16 - Drag question

Welke van de volgende antwoorden is een zegswijze?
A
Rome is niet op één dag gebouwd.
B
Als een lopend vuurtje
C
Door de mand vallen

Slide 17 - Quiz

Welke omschrijving past dan bij een zegswijze?
A
Dit is een onveranderlijke zin met een levenswijsheid in.
B
Dit is een groep woorden die in een vaste volgorde bij elkaar staan.
C
Je kan de woordvolgorde en het werkwoord aanpassen om in de zin te passen.

Slide 18 - Quiz

Wat is de betekenis van de onderstaande zegswijzen?
Tegen de muur lopen
Door de vingers zien
Achter het net vissen
Een stok in het wiel steken
De kat de bel aanbinden
Het onmogelijke proberen
Een kans mislopen
Iets tegenwerken
Als eerste aan iets beginnen
Iets oogluikend toestaan

Slide 19 - Drag question

Oefeningen
Maak de 4 basisoefeningen in de DM.

Slide 20 - Slide

Opdracht
Verwerk alle uitdrukkingen van dit leertraject op een creatieve manier. De manier waarop je dat doet, kies je helemaal zelf. 

Voorbeelden: flashcards, een poster, een memory, een spel, een quiz, een fotocollage, een tekening ... 
Of heb je zelf een goed idee?

Slide 21 - Slide