Op de stippellijntjes heb je een lijdend voorwerp ingevuld.
Het meisje geeft een cadeau. Een cadeau wordt gegeven.
De kwajongen scheldt zijn tante uit. Zijn tante wordt uitgescholden.
Iets/iemand ofwel het lv overkomt of ondergaat iets.
Zo vind je het lijdend voorwerp
1. Schrijf het onderwerp en werkwoordelijk gezegde op.
2. Stel de vraag: Wat / wie + gezegde + onderwerp?