Faire du sport 1mhv

Tu fais du sport ?
In deze les ga jij de namen van de sporten in het Frans leren en dan kun je straks ook vertellen welke sporten jij  beoefent.
Chapitre 6 GL Bron C
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Tu fais du sport ?
In deze les ga jij de namen van de sporten in het Frans leren en dan kun je straks ook vertellen welke sporten jij  beoefent.
Chapitre 6 GL Bron C

Slide 1 - Slide

les sports en français

Slide 2 - Mind map

Les sports en français
on lit ensemble :
le basket, le volley, le foot
le rugby, le football américain
le judo, le karaté, le kung-fu
le cricket, le base-ball, le tir à l'arc 
le rafting, le canoé
la danse, la gymnastique
la crosse, la natation, la course  
l'athlétisme, l'équitation, l'aviron 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Bron C Grammaire. Le verbe Faire . T.B. Blz. 80
je fais
tu fais
il/ elle/ on fait
nous faisons
vous faites
ils/elles font

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Faire du sport = sporten
Om te vertellen in het Frans  welk sport jij beoefent
 gebruik jij een vorm van 
FAIRE  +
DU / DE LA / DE L' 
je fais de la natation = ik zwem
tu fais du foot = jij voetbalt
...etc  

Slide 7 - Slide

je fais du / de la /de l' 
du met mannelijke sportnamen

 
de la met vrouwelijke sportnamen


de l'   als de sportnaam met een klinker / stomme h begint


Slide 8 - Slide

Je fais ......foot
A
de la
B
du
C
de l'

Slide 9 - Quiz

Tu fais.....natation
A
du
B
de l'
C
de la

Slide 10 - Quiz

Claudine fait .....équitation
A
de la
B
de l'
C
du

Slide 11 - Quiz

Nous faisons.....taekwondo
A
du
B
de la
C
de l'

Slide 12 - Quiz

Vous .....du tennis
A
fais
B
faitez
C
faisez
D
faites

Slide 13 - Quiz

Béatrice ......du ski.
A
faite
B
fais
C
fai
D
fait

Slide 14 - Quiz

Tu .....du hockey sur glace.
A
faise
B
faites
C
fais
D
fait

Slide 15 - Quiz

Odette et sa soeur ..... de la gym.
A
fait
B
font
C
faites
D
faisons

Slide 16 - Quiz

Léon et Aurélie .....de la danse.
A
vont
B
sont
C
font
D
ont

Slide 17 - Quiz

vertaal in het Frans : ik zwem

Slide 18 - Open question

Vertaal : zij [ vrouw] voetballen

Slide 19 - Open question

Vertaal : Victor tennist

Slide 20 - Open question

Vertaal : Jij hockeyt.

Slide 21 - Open question

Vertaal : wij fietsen

Slide 22 - Open question

Pak nu jouw schrift
Jij gaat Franse zinnen schrijven over verschillende sporten. Je mag gebruik maken van de volgende dia. Daar staan de sporten op. 

Slide 23 - Slide

Les sports en français
on lit ensemble :
le basket, le volley, le foot
le rugby, le football américain
le judo, le karaté, le kung-fu
le cricket, le base-ball, le tir à l'arc 
le rafting, le canoé
la danse, la gymnastique
la crosse, la natation, la course  
l'athlétisme, l'équitation, l'aviron 

Slide 24 - Slide

1. Elle fait quoi ?
Bedenk zelf de Franse zin...

Slide 25 - Slide

 2. Ils font quoi ?
Bedenk zelf de Franse zin...
sport stond in de lijst aan het begin... 

Slide 26 - Slide

3. Elles font quoi ? 
Bedenk zelf de Franse zin...
sport stond in de lijst...

Slide 27 - Slide

4. Il fait quoi ?
En français ...

Slide 28 - Slide

Et toi, tu fais quel sport ?
Schrijf in het Frans welk sport jij beoefent...

Slide 29 - Slide

Vertel in drie zinnen iets over jouw sport.
1. Welke sport je doet?
2. Sinds hoe lang doe je deze sport?
3. Wanneer heb je een wedstrijd?

Slide 30 - Open question