This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
De grote woordsoorten/zinsdelen quiz!
Slide 1 - Slide
Lidwoorden
de kleine woorden voor een zelfstandig naamwoord: de, het, een
Slide 2 - Slide
schrijf alle lidwoorden op
Slide 3 - Slide
zelfstandig naamwoord
woord dat je in één keer snapt, het kan op zichzelf staan je kan er een lidwoord voorzetten.
Opdracht:
Schrijf zoveel mogelijk zn op in 1 minuut
Slide 4 - Slide
Opdracht:
Schrijf zoveel mogelijk zn op in 1 minuut
Slide 5 - Slide
Werkwoorden
Doewoord, deze woorden kunnen veranderen afhankelijk over wie het gaat. Je kan er "ik, hij, wij, zij, jullie" voor zetten. bekendste vorm: persoonsvorm.
Slide 6 - Slide
Opdracht: vervoeg de werkwoorden branden en fietsen.
Slide 7 - Slide
Doe het zo:
tijd van nu:
ik:
jij:
wij:
tijd van toen:
ik:
jij:
wij:
wij hebben: (vd)
Slide 8 - Slide
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Voegt iets bij een zelfstandig naamwoord, daardoor wordt het duidelijker. Het is echter ook een voltooid deelwoord.
opdracht:
Maak van de volgende werkwoorden een bijv.gebr.vd.
Slide 9 - Slide
lopen: de ............. race
eten: De ......... boterham
schrijven: Het ........... boek
voorbereiden: De ........... speurtocht
verlichten: De ...... paadjes
Slide 10 - Slide
bijvoeglijk naamwoord
voegt iets bij een zelfstandig naamwoord, (ook wel sierwoord) daardoor wordt het duidelijker.
Opdracht:
Maak in 30 sec de volgende zin zo lang mogelijk door alleen maar bn te gebruiken:
Slide 11 - Slide
De tafel
Slide 12 - Slide
Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 13 - Quiz
Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 14 - Quiz
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 15 - Quiz
wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 16 - Quiz
De slimme leerling snapt het niet. Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
niet
D
leerling
Slide 17 - Quiz
De slimme leerling snapt het niet. Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de
Slide 18 - Quiz
De slimme leerling snapt het niet. Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme
Slide 19 - Quiz
De slimme leerling snapt het niet. Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme
Slide 20 - Quiz
leestrainer.nl
Slide 21 - Link
Zinsdelen
Slide 22 - Slide
Je vindt de persoonsvorm op drie manieren
• Je maakt een vraagzin van de zin •de tijd waarin de zin staat veranderen • enkelvoud/meervoud veranderen
Slide 23 - Slide
Een persoonsvorm is altijd een:
werkwoord! dus je kan het woord vervoegen. Ik, hij, wij ervoor zetten.
Slide 24 - Slide
lijdend voorwerp
wat (of wie) + gez + ond
Slide 25 - Slide
meewerkend voorwerp
aan wii?
Slide 26 - Slide
Morgen koop ik appelmoes.
Zoek het gezegde, onderwerp
lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Slide 27 - Slide
www.cambiumned.nl
Slide 28 - Link
Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord
Slide 29 - Quiz
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen
Slide 30 - Quiz
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 31 - Quiz
De slimme leerling snapt de vraag.
Welk woord is de pv?
A
slimme
B
snapt
C
vraag
D
De
Slide 32 - Quiz
Hou oud ben jij?
Wat is de pv?
A
Hoe
B
jij
C
oud
D
ben
Slide 33 - Quiz
Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.
wat is de pv?
A
afgeschoren
B
mannen
C
straf
D
werden
Slide 34 - Quiz
Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.