H4.4 Vermogen en energie

4.4 Vermogen en energie
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

4.4 Vermogen en energie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

H4.4 Vermogen en energie
    Doelen
        1. Ik kan uitleggen wat vermogen is
        2. Ik ken de formule voor berekenen van vermogen
        3. Ik kan het vermogen van een apparaat berekenen
        4. Ik weet wat    P    en    U   en     I  betekent 

9 februari REPETITIE hoofdstuk 4!!!!!!!!!!!!!!!!
     

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen

Afkorting:
P
De eenheid van vermogen is:
Watt
(W) 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Vermogen berekenen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 5 - Video

This item has no instructions

Slide 6 - Video

This item has no instructions

Wie heeft er meer energie gebruikt (Usain Bolt of Geoffrey Kipsang?)

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Wie heeft er een groter vermogen
(Usain Bolt of Geoffrey Kipsang?)

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Theorie: Watt is vermogen?

Definitie
Vermogen is hoeveel elektrische energie een apparaat verbruikt per seconde

Vermogen = P   -> eenheid = watt (W)

Slide 9 - Slide

@Misha: geef de theorie zo veel mogelijk zoals je dat normaal ook zou doen. Omdat je met een presentatie werkt, kan je tijdens de theorie lln ook aansporen om theorie (definities, formules, tekeningen, vergelijkingen, ...) in hun schrift op te schrijven, zodat ze alles wat nodig is om de stof te snappen, bij elkaar hebben staan. 
Klein vermogen en groot vermogen

Apparaten met een klein vermogen
                                   verbruiken weinig energie per seconde

Apparaten met een groot vermogen
                                    verbruiken veel energie per seconde

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Herhaling: Wat is vermogen?
A
hoeveel elektrische energie een apparaat verbruikt per uur
B
hoeveel elektrische energie een apparaat verbruikt per minuut
C
hoeveel elektrische energie een apparaat gebruikt per seconde
D
hoeveel elektrische energie een apparaat verbruikt per kwartier

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Een gloeilamp is aangesloten op 230 Volt. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 0,2 A. Wat is het vermogen van de lamp?
A
200 V
B
46 W
C
8 mW
D
Geen idee

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Herhaling: met welke letter geven we het vermogen aan?
A
F
B
W
C
V
D
P

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Herhaling: Maak de zin af.
Apparaten met een groot vermogen
verbruiken ...

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Vermogen berekenen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Methode
1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule (Binas)
4. Berekening
5. Antwoord + eenheid
Opdracht 1
timer
3:00

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
2. Gevraagd
                           Vermogen = P
3. Formule


4. Berekening


5. Antwoord

P=UI
P=80,5W
P=2300,35=80,5

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Oefenen: Op een lampje staat 3,5 V en 0,2 A.
Hoe bereken je nu het vermogen?
Schrijf de berekening en de uitkomst op.

Slide 19 - Open question

Antwoord
U = 3,5 V
I = 0,2A
P = U∙I
= 3,5 × 0,2
= 0,7 W
Oefenen: Op een ander lampje staat 6 V en 0,5 A.
Hoe groot is het vermogen van dit lampje?
Tip: vermogen = spanning x stroomsterkte
Het vermogen van dit lampje is ...

Slide 20 - Open question

Antwoord:
U = 6V
I = 0,5 A
P = U∙I
= 6 × 0,5
= 3,0 W
Oefenen: Op nog een ander lampje staat 6 V en 0,05 A.
Hoe groot is het vermogen van dit lampje?
>> Gebruik de formule en schrijf je berekening en je uitkomst op!
Het vermogen van dit lampje is ...

Slide 21 - Open question

U = 6V
I = 0,05A
P = U∙I
= 6 × 0,05
= 0,3 W
Oefenen: We hebben nu drie lampjes van
0,7W
3,0W
0,3W.

Welk lampje geeft het meeste licht?
A
0,7W
B
3,0W
C
0,3W

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Oefenen: Kan je ook uitleggen hoe dit komt?
Het lampje van 3 W geeft het meeste licht, omdat ...
TIP: Gebruik het woord 'vermogen' in je antwoord!

Slide 23 - Open question

@Misha Klassikaal bespreken van het antwoord. Let er hierbij op dat leerlingen oefenen met het maken van een kloppende volzin waarbij het nieuwe woord 'vermogen' correct gebruikt wordt.
Het lampje van 3 W geeft het meeste licht, omdat ...
  • het het grootste vermogen heeft
  • het de meeste energie verbruikt per seconde.

Herhaling:
Hoeveel is het vermogen?
A
3,6A
B
780W
C
230V
D
50-60Hz

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Het vermogen van een elektrisch apparaat wordt bepaald door twee dingen:
1. de ... waarop het apparaat werkt;
2. de ... die door het apparaat loopt.

Slide 25 - Open question

Antwoord:
1. de spanning waarop het apparaat werkt;
2. de stroomsterkte die door het apparaat loopt.
Herhaling: sleep de letters en eenheden naar de juiste plek in   
                    de tabel.
watt
I
U
volt
ampère
W
P
V
A

Slide 26 - Drag question

Deze tabel staat ook in hun oefenboek, maar kan geen kwaad lln deze tabel ook in hun schrift op te laten schrijven.
H4.4 Vermogen en energie
    Doelen
        1. Ik kan uitleggen wat vermogen is
        2. Ik ken de formule voor berekenen van vermogen
        3. Ik kan het vermogen van een apparaat berekenen
        4. Ik weet wat P
                                  U
                                  I betekent 
     

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

WB: maken blz. 94 t/m 99
magister-me: nask-hoofdstuk 4 -paragraaf 4
VERMOGEN EN ENERGIE

Slide 28 - Slide

This item has no instructions