Woordsoorten herhalen - groep 6-7-8

Woordsoorten
Bij grammatica kun ook de losse woorden in de zin benoemen. Ieder los woord hoort bij een woordsoort.

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordsoorten
Bij grammatica kun ook de losse woorden in de zin benoemen. Ieder los woord hoort bij een woordsoort.

Slide 1 - Slide

Woordsoortbenoeming
Woordsoorten zijn iets anders dan zinsdelen.
Soms vragen we je een woordsoort te benoemen, en soms een zinsdeel.

Slide 2 - Slide

Woordsoorten
Een werkwoord is een woordsoort.

Wat zijn nog meer woordsoorten?

Slide 3 - Slide

In deze les herhaal je
* lidwoorden
* zelfstandig naamwoorden
* bijvoeglijk naamwoorden
* voorzetsels

Slide 4 - Slide

Hoe veel lidwoorden zijn er?
A
2
B
3
C
5
D
4

Slide 5 - Quiz

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 6 - Quiz

Het is een hele GROTE geworden!
A = grote is een lidwoord
B = grote is geen lidwoord
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 7 - Quiz

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Het zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 9 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Een zelfstandig naamwoord komt altijd ACHTER het lidwoord.
- De computer 
De = lidwoord. Computer = zelfstandig naamwoord
- Het kopje
Het = lidwoord. Kopje = zelfstandig naamwoord.
- Een vogelhuisje
Een = lidwoord. Vogelhuisje = zelfstandig naamwoord.
                                       Lidwoord en zelfstandig naamwoord horen dus bij elkaar!! 

Slide 10 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Voorbeeld: de kamer

Je kan een zelfstandig naamwoord verkleinen:
het kamertje 
Je kan een zelfstandig naamwoord in meervoud en enkelvoud zetten: de kamers 

Slide 11 - Slide

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Verdriet
B
Hond
C
Rommelig
D
Batterij

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 13 - Quiz

De lynx bevindt zich vooral in uitgestrekte gebieden, zoals in Scandinavië.

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?
A
Lynx , uitgestrekte Scandinavië
B
Lynx en Scandinavië
C
Scandinavië
D
Lynx, gebieden, Scandinavië

Slide 14 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden
Wat weet je nog van bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 15 - Slide

Het Bijvoeglijk naamwoord
--> Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
De grote beer een de ijskoude vis op. 

Slide 16 - Slide

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 17 - Slide

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.
D
Dat zegt iets over het onderwerp.

Slide 18 - Quiz

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 19 - Quiz


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 20 - Quiz

De zenuwachtige astronauten dragen speciale katoenen pakken.
A
Katoenen
B
zenuwachtige, speciale, katoenen
C
Zenuwachtige , katoenen
D
speciale en katoenen

Slide 21 - Quiz

Wat zijn voorzetsels

Slide 22 - Slide

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 23 - Quiz

Welk woordsoort is "naar" in deze zin?

De kinderen lopen naar school.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Quiz

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 25 - Quiz

Woordsoorten: wat is 'het'
Het poesje klom over de muur.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 26 - Quiz

Woordsoorten zijn lastig.

Welke woordsoort is 'zijn'?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quiz

Woordsoorten: wat is 'over'
Het poesje klom over de muur.
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
lidwoord

Slide 28 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van woordsoorten.
_____________
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 29 - Quiz

Welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
lidwoord
B
zwemwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 30 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
De makkelijkste woordsoort vind ik het lidwoord.
_________________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 31 - Quiz

Welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijknaamwoord

Slide 32 - Quiz

Welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 33 - Quiz

Woordsoorten: wat is 'over'
Het poesje klom over de muur.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 34 - Quiz

Woordsoorten: wat is 'muur'
Het poesje klom over de muur.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 35 - Quiz

Welk woordsoort is: centrum
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
lidwoord

Slide 36 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van woordsoorten.
_____________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 37 - Quiz

Welk woordsoort is "naar" in deze zin?

De kinderen lopen naar school.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 38 - Quiz

Ik kan deze woordsoorten goed uit mijn hoofd.
0100

Slide 39 - Poll

Met deze woordsoorten moet/ wil ik nog oefenen
lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
telwoorden

Slide 40 - Poll