Kennisquiz Hoofdstuk 1 begrijpend lezen paragraaf 1 tot en met 6

Je wilt het doel vaststellen van een tekst. Hoe lees je dan?
A
Globaal
B
Zoekend
C
Precies
D
Oriënterend
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Je wilt het doel vaststellen van een tekst. Hoe lees je dan?
A
Globaal
B
Zoekend
C
Precies
D
Oriënterend

Slide 1 - Quiz

Hoe noem je de titel van een tekstgedeelte?
A
Alinea
B
Tussenkopje
C
D
Onderwerp

Slide 2 - Quiz

Wat doe je bij oriënterend lezen niet?
A
Kijkt naar plaatjes
B
Kijkt naar tussenkopjes
C
Leest de eerste en laatste zin alinea's
D
Leest het begin van de tekst

Slide 3 - Quiz

Wat doe je bij zoekend lezen niet?
A
Letten op tussenkopjes
B
Letten op plaatjes
C
Letten op anders gedrukte woorden
D
Letten op opvallende tekens

Slide 4 - Quiz

Welke leesstrategie pas je toe wanneer je een tekst helemaal goed wilt begrijpen? Gebruik 1 woord.

Slide 5 - Open question

Wat is een synoniem?
A
Zelfde woord met andere betekenis
B
Ander woord met andere betekenis
C
Ander woord met dezelfde betekenis
D
Ander woord voor definitie

Slide 6 - Quiz

Wat is geen woordstrategie?
A
Voorbeeld
B
Raden
C
Omschrijving
D
Synoniem

Slide 7 - Quiz

Je vindt de hoofdgedachte van een tekst door deze precies te lezen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Kan de hoofdgedachte van een tekst een vraag zijn?
A
Ja
B
Soms
C
Nee

Slide 9 - Quiz

Wat is geen tekstdoel?
A
Amuseren
B
Enthousiasmeren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 10 - Quiz

Noem twee voorbeelden van een amuserende tekst?

Slide 11 - Open question

Hoe noem je een aantal zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde gaan? Gebruik 1 woord.

Slide 12 - Open question

In welke zin van een alinea staat bijna altijd de belangrijkste informatie?
A
De eerste
B
De tweede
C
Is elke keer anders
D
De laatste

Slide 13 - Quiz

Hoe noem je de zin in een alinea waar de belangrijkste informatie in staat? Gebruik 1 woord

Slide 14 - Open question

Hoe zie je waar de ene alinea begint en die daarvoor stopt? Gebruik 1 woord

Slide 15 - Open question

Een advertentie is een informerende tekst.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Een bijsluiter bij een medicijn is een informerende tekst.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Een studieboek is een informerende tekst.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Hoe noem je teksten over een onderwerp waar je meer over wilt weten in bijvoorbeeld kranten of op internet?
A
Informatie
B
Documentatie
C
Bibliotheek

Slide 19 - Quiz

Het onderwerp is vaak het antwoord op de hoofdvraag.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Wat is een definitie?
A
Tegenovergestelde van een synoniem
B
Een ander woord voor voorbeeld
C
Een vaste en nauwkeurige omschrijving
D
Wiskundige uitleg

Slide 21 - Quiz

Wat is het verzamelwoord voor plaatjes, foto's en schema's? Gebruik 1 woord.

Slide 22 - Open question

Lees- en woordstrategieën zijn hetzelfde.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

Wat is een antoniem?
A
Ander woord voor synoniem
B
Tegenstelling
C
Soort mier
D
Ezelsbruggetje

Slide 24 - Quiz

Een alinea bestaat altijd uit meer dan één zin.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Uit welke drie onderdelen bestaan de meeste teksten?

Slide 26 - Open question

Wat voor soort woorden zijn woorden als: kortom, maar, dus?

Slide 27 - Open question

Hoe vind je een deelonderwerp?
A
Globaal lezen
B
Precies lezen
C
Oriënterend lezen
D
Zoekend lezen

Slide 28 - Quiz