Leesvaardigheid aanpak HV1

Today's goal
Aan het eind ken je verschillende strategieën en weet je welke je wanneer toepast. Wat is een strategie? 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavo, havoLeerjaar 1-4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Today's goal
Aan het eind ken je verschillende strategieën en weet je welke je wanneer toepast. Wat is een strategie? 

Slide 1 - Slide

Aanpak tekst

1 oriënterend lezen (voorkennis activeren)
2 vragen en antwoorden lezen
3 leesstrategie bepalen
4 tekst lezen + vraag beantwoorden

Slide 2 - Slide

Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest, een aanpak. 


- oriënterend lezen
- globaal lezen
- zoekend lezen
- intensief lezen

Slide 3 - Slide

 Leesstrategieën:
wat doe je?
Orienterend: bekijken en voorspellen
Globaal: vlot doorlezen, begrijpen, onderwerp bepalen
Zoekend: bekijken en vinden, als een woordzoeker
Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Hoeveel kost het per dag om te parkeren?
A
Zoekend
B
Globaal
C
Verkennend
D
Intensief

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Beschrijf/teken hoe het recept er ongeveer uit moet zien. Voor deze opdracht moet je _____ lezen.
A
Zoekend
B
Globaal
C
Verkennend
D
Intensief

Slide 8 - Quiz

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 2: 
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3: 
Je hebt morgen een toets over politieke besluitvormingen. Je leest de tekst in je boek maatschappijleer.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoekt de website van het pretpark.
Orienterend lezen
Globaal lezen
Intensief lezen
Zoekend lezen
Kritisch lezen

Slide 9 - Drag question

Oriënterend lezen
  • Eerste indruk
  • Lay-out: chat, krantenartikel, menu, 
  • Eerste indruk: titel, tussenkopjes, plaatjes
  • Verwachtingen: waar gaat het over, wat weet je al?

Dit doe je altijd van te voren

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Globaal lezen/ skimmen
  • Snel doorlezen.
  • Maak je niet druk om moeilijke woorden.
  • Grote lijnen.
  • Kijk naar opvallende stukjes.
  • Lees van iedere alinea de eerste en de laatste zin. (ELZA)
  • Je zoekt naar aanwijzingen voor het antwoord. 

Slide 13 - Slide

Zoekend lezen/ scannen
  • Scannen: zoeken naar bepaalde informatie
  • Bijvoorbeeld in welk jaar iets gebeurde of hoeveel iets kost. 
  • De rest van de tekst hoef je dan niet te lezen.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

1. How much discount do you get off printers?
A
80%
B
50%
C
25%
D
30%

Slide 16 - Quiz

2. The sale begins on....
A
16 May
B
25 April
C
17 May
D
24 April

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

3. There is a big ........ sale.
A
Shop
B
Warehouse
C
Storage

Slide 19 - Quiz

Intensief lezen

Slide 20 - Slide

Intensief lezen
Intensief lezen: de hele tekst regel voor regel doorlezen

Slide 21 - Slide

Meerkeuze vragen 
  1. Bekijk titel (en intro), bekijk plaatje, waar gaat de tekst over?
  2. Lees de vraag
  3. Lees de gegeven antwoorden.
  4. Vaak zijn er één of twee onzin antwoorden, streep die weg.
  5. Kijk welk antwoord het meest volledig is. Je moet het antwoord terug kunnen vinden in de tekst, alleen in andere bewoordingen.
  6. Als je nu twee antwoorden over hebt of het echt niet weet:  
  7. Past het in de grote lijn, dan komt het vaker voor in de tekst = goed
  8. Staat er een overdrijving ‘te, meer, meest, altijd, nooit, etc.’ in het antwoord? = fout 
  9. Past het antwoord in de sfeer van de tekst? Pos. / neg.? = goed

Slide 22 - Slide

Oefenen maar!

Slide 23 - Slide

Text A
Read the text. 

Slide 24 - Slide

1. Wat is de Nederlandse vertaling van het Engelse woord 'air'?

Slide 25 - Open question

2. In de tekst staat dat vliegtuigen gebruikt worden om het weer te meten (alinea met Amazing weather facts).

Op welke manier doen zij dit?
A
Ze vliegen de stormen binnen.
B
Ze vliegen weg van stormen
C
Ze vliegen over de stormen heen.

Slide 26 - Quiz

3. Wat doen de weerstations die over de hele wereld verspreid zijn?
A
Ze waarschuwen de bevolking als het weer té extreem wordt.
B
Ze verzamelen informatie over het weer.
C
Ze maken weerkaarten die in het nieuws gebruikt worden

Slide 27 - Quiz

4. De tekst heeft het over ‘weather forecasting’ (alinea 1).

Wat betekent dit?
A
het meten van het weer
B
naar het weer kijken
C
het weer voorspellen

Slide 28 - Quiz

5. Wat is het doel van deze tekst?
A
Het geven van informatie over weermetingen
B
Het geven van plezier door grappige feiten over weermetingen te vermelden.
C
Het overtuigen van het nut van weermetingen.

Slide 29 - Quiz

Text B
Read the text. 

Slide 30 - Slide

1. Wat is de Nederlandse vertaling van het Engelse woord ‘worried’?

Slide 31 - Open question

2. Waar is John volgens Brian mee bezig?
A
Hij is aan het indoor skydiven met vrienden
B
Hij probeert het record skydiven te verbreken.
C
Hij heeft een skydive festival georganiseerd

Slide 32 - Quiz

3. In het gesprek wordt het woord ‘experienced’ gebruikt. Wat betekent dit?
A
optimistisch
B
zelfverzekerd
C
ervaren

Slide 33 - Quiz

4. Hoe reageert Jo op het verhaal van Brian? Gebruik voorbeelden uit de tekst om je antwoord te onderbouwen.

Slide 34 - Open question

Klaar?
Oefen leesvaardigheid via de volgende link totdat iedereen klaar is

Slide 35 - Slide