6.1 Groei of krimp?

Groei of krimp?
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Groei of krimp?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • 1)Wanneer spreek je van economische groei en wanneer van economische krimp?
  • 2)Wat is het verschil tussen een recessie en een  crisis?
  • 3) Welke middelen heeft de overheid om economische groei te stimuleren?

Slide 2 - Slide

Wat is economische groei?
Als de productie van goederen en diensten in een land stijgt.
Dan wordt er meer verdient en stijgt ons gezamenlijke inkomen(het BBP).
We spreken dus van economisch groei als het BBP stijgt.
Een stijging van het BBP heet ook wel hoogconjunctuur.

Slide 3 - Slide

Economische groei

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Gevolgen economische groei
Overheid
  • Inkomsten stijgen
  • Uitgaven nemen af
  • Welke?


Werkenden
  • Er is meer werk
  • Premies en belasting kunnen omlaag (nettoloon wordt hoger)
  • Gevolg?

Slide 6 - Slide

Maar wat als BBP daalt?
Als BBP daalt komt dat door daling productie.
Als dit langere tijd aanhoudt spreken we van een economische crisis.
Het kan ook zijn dat de economie (nog) wel groeit maar minder dan gemiddeld.
Als dit 2 of meer kwartalen het geval dan spreken we van een recessie.

Slide 7 - Slide

Gevolgen economische  crisis:

Overheid:
  • Inkomsten dalen
  • Uitgaven nemen toe
  • Overheidstekort?
Werkenden:
  • Er is minder werk
  • Premies en belasting moeten omhoog

  • Wat gebeurt er als de overheid de premies en belastingen verhogen tijdens een recessie?
  • Hoe zouden zij "de economie wel weer kunnen stimuleren?"

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Hoe noem je de groei van de productie?
A
kapitaalintensief
B
economische groei
C
arbeidsproductiviteit
D
arbeidsintensief

Slide 10 - Quiz

Aanhoudende afname van de groei van het bbp
A
Economische crisis
B
Economische groei
C
Recessie
D
Begrotingstekort

Slide 11 - Quiz

Hoe noem je een daling van het BBP?
A
recessie
B
hoogconjunctuur
C
lage drukgebied
D
crisis

Slide 12 - Quiz

Wat is een laagconjunctuur
A
Economische krimp
B
hoge economische groei
C
Economische groei die onder de trend zit
D
Een ander woord voor recessie

Slide 13 - Quiz

Overschot of tekort?
A
Begrotingsoverschot
B
Begrotingstekort

Slide 14 - Quiz

Een staatsschuld ontstaat door in de jaren met een begrotingstekort:
A
geld uit te geven
B
geld te lenen
C
geld te sparen
D
geld te hebben

Slide 15 - Quiz

Per land in Europa mag de staatsschuld niet boven de .....% komen.
A
60%
B
65%
C
30%
D
35%

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Wat is een recessie?
A
slechte periode
B
lagere economische groei dan gem. of zelfs daling gedurende 2 maanden
C
krimp van het BBP die langere tijd aanhoudt
D
economische groei

Slide 18 - Quiz

Wat is een economische crisis?
A
stijging werkloosheid
B
daling van de waarde van de euro
C
aanhoudende daling van het BBP
D
toename van de tekorten van de overheid

Slide 19 - Quiz

De economische groei wordt berekend door?
A
CPB
B
CBS
C
SER
D
UWV

Slide 20 - Quiz

Economische groei is dit jaar 3%.
Wat betekent dit?
A
Het BBP daalt met 3%
B
Er is 3% inflatie
C
De waarde van de euro stijgt met 3%
D
Het BBP stijgt met 3%

Slide 21 - Quiz

Op welke manier kan de overheid het beste de economie stimuleren?
A
geld investeren in infrastructuur
B
inkomstenbelasting verlagen
C
subsidie geven aan bedrijven zodat zij gaan investern
D
alle drie de mogelijkheden

Slide 22 - Quiz

Wat kan de ECB doen om tijdens de coronacrisis de economie te stimuleren?
A
de belasting verhogen
B
banen schrappen
C
rente verhogen
D
rente verlagen

Slide 23 - Quiz

En dan nu....laatste vraag!!

Slide 24 - Slide

De staatsschuld bedraagt 466,- mrd euro. De rente die de overheid in een jaar betaald is 14, mrd euro. Bereken het rentepercentage
A
2,5%
B
3,2%
C
14%
D
3,0%

Slide 25 - Quiz

H6.1 maken opgaven 1 t/m 7.
15 minuten
Boek en schrift
Rekenmachine 
Check de leerdoelen uit planner
HW: bestudeer H6.1 en maak 8  t/m 11 + sv.

Slide 26 - Slide

Evaluatie
Noem drie dingen die je deze les hebt geleerd.

Slide 27 - Slide