Bijwoord en onbepaald voornaamwoord

Bijwoorden (bw) en onbepaald voornaamwoord (ovw)
1 / 20
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bijwoorden (bw) en onbepaald voornaamwoord (ovw)

Slide 1 - Slide

Een bijwoord zegt iets over...

  • waar iets is (plaats)
  • wanneer iets is (tijd)
  • hoe-vragen

Slide 2 - Slide

Waar iets is. De plaats.
Daar staat de prullenbak.

—> Daar vertelt waar de plek van de prullenbak is en is dus een bijwoord.

Andere woorden die een plaats aangeven: 
hier, er, ergens, nergens.

Slide 3 - Slide

Wanneer  -  De tijd
Vandaag gaan we rekenen.

—> Vandaag vertelt wanneer je gaat rekenen en is dus een bijwoord.

Het was gisteren lekker weer.

—> Gisteren vertelt jou wanneer het lekker weer was en is dus een bijwoord.

Slide 4 - Slide

Hoe-vragen
De auto rijdt hard.
—> Hoe rijdt de auto? Hard en is dus een bijwoord.

Het meisje zingt mooi.
—> Hoe zingt het meisje? Mooi en is dus een bijwoord.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Waar iets is. De plaats.
Daar staat de prullenbak.

—> Daar vertelt waar de plek van de prullenbak is en is dus een bijwoord.

Andere woorden die een plaats aangeven: 
hier, er, ergens, nergens.

Slide 7 - Slide

Wanneer  -  De tijd
Vandaag gaan we rekenen.

—> Vandaag vertelt wanneer je gaat rekenen en is dus een bijwoord.

Het was gisteren lekker weer.

—> Gisteren vertelt jou wanneer het lekker weer was en is dus een bijwoord.

Slide 8 - Slide

Hoe-vragen
De auto rijdt hard.
—> Hoe rijdt de auto? Hard en is dus een bijwoord.

Het meisje zingt mooi.
—> Hoe zingt het meisje? Mooi en is dus een bijwoord.

Slide 9 - Slide

Binnenkort gaan we de kidsrun lopen.

Wat is het bijwoord?
A
Binnenkort
B
gaan
C
we
D
lopen

Slide 10 - Quiz

Anne heeft een heel slimme moeder

Wat is het bijwoord?
A
heeft
B
heel
C
slimme
D
moeder

Slide 11 - Quiz

Destiny fietst hard door de straat.

Wat is het bijwoord?
A
fietst
B
hard
C
door
D
straat

Slide 12 - Quiz

De cake moet lang in de oven

Wat is het bijwoord?
A
cake
B
moet
C
lang
D
oven

Slide 13 - Quiz

We krijgen morgen de sleutel van het huis.
Wat is het bijwoord?
A
sleutel
B
huis
C
morgen
D
we

Slide 14 - Quiz

De baby huilde hard in de haar wieg.
Wat is het bijwoord?
A
baby
B
hard
C
wieg
D
haar

Slide 15 - Quiz

Je hebt de verwarming erg hoog gezet.
Wat zijn de bijwoorden ?
A
verwarming, gezet
B
erg, hoog
C
verwarming, hoog
D
je, hoog

Slide 16 - Quiz

1. plaats/richting = hier, daar, links, nergens
2. tijd = gisteren, straks, opeens, later, tegenwoordig
3. frequentie = altijd, soms, dagelijks
4. ontkenning - niet, nooit
5. graad = heel, erg, zeer, graag, tamelijk
6. hoeveelheid = compleet, nauwelijks, slechts

Slide 17 - Slide

Onbepaald voornaamwoord (ovw)
verwijst naar iets of iemand zonder precies aan te geven over wat of wie het gaat = vaag

men, iemand, niemand, iedereen, alles, iets, niets, geen, allerlei

het kan ook een ovw zijn: Het regent al de hele week.

Slide 18 - Slide

Noem twee dingen die je geleerd hebt vandaag.

Slide 19 - Mind map

Benoem één vraag die je de volgende les beantwoord wilt hebben.

Slide 20 - Mind map