2.7 Grammatica 4.3 Lezen

2.7 Grammatica 4.3 Lezen
Woordsoorten herhalen
Beeld en opmaak


1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2.7 Grammatica 4.3 Lezen
Woordsoorten herhalen
Beeld en opmaak


Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Kijk-oefening
We bekijken zo een journaaluitzending
Bij elk onderwerp in de uitzending schrijf je op je blaadje:

1. Wat is het onderwerp? (Waar gaat het over?)
2. Wat is de hoofdgedachte? (Het belangrijkste over dit onderwerp)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Link

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
2.1 Fictie opdracht 9 afmaken (200 woorden) en opsturen

2.7 Grammatica: Opdracht 1, 4, 5 en 6

We bespreken nu 4, 5 en 6
Opdracht 1 bespreken we later in de paragraaf


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig naamwoord
Voorbeelden van zelfstandige naamwoorden
Wat kan je vaak voor een zelfstandig naamwoord zetten?
Wat kan je er vaak nog meer mee doen?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een bepaald en een onbepaald lidwoord?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Een voorzetsel is een klein woord.
Het staat voor of achter een woordgroep waar het bij hoort.
Hij liep in de tuin


Hij liep de tuin in
woordgroep
voorzetsel
woordgroep
voorzetsel

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een hoofdtelwoord en een rangtelwoord?

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

De beginzin
Ik lees de beginzin(nen) van een boek voor.
Jij verzint een logische vervolgzin. 
Die zin schrijf je op. 
Ik haal straks je opgeschreven antwoorden op.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen Lezen 4.3

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
  1. Aan het einde van deze les heb ik mijn kennis over tekstdoelen herhaald;
  2. Aan het einde van deze les weet ik wat 'beeld en opmaak' inhoudt;
  3. Aan het einde van deze les weet ik wat 'leespubliek' inhoudt.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Dit weet je al.
Stel, je krijgt een uitnodiging voor een verjaardagsfeest. Wat is het tekstdoel van de uitnodiging?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Bekijk onderstaand plaatje.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions


Wat voor tekst is dit?
A
een krantenbericht
B
een reclameposter
C
een informatiefolder
D
een gedicht

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het belangrijkste tekstdoel
van deze tekst?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat wil de maker met deze tekst bereiken?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Tekstsoorten

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Koppel het tekstdoel aan de tekstsoort
Tekstsoorten
-Betoog

-Leertekst 

-Reclametekst

-Recept

-Strip
Amuseren
Activeren
Instrueren
Informeren
Overtuigen

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Beeld en opmaak
Veel bedrijven hebben een eigen manier van vormgeven. Ze hebben een eigen huisstijl, dat wil zeggen dat ze altijd dezelfde soort letter, kleuren en plaatjes gebruiken. Ze hebben ook een logo, een plaatje waaraan je het bedrijf kunt herkennen.

Het doel is dat een lezer door beeld en opmaak direct weet van welk bedrijf de informatie is.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst voor een bepaalde groep lezers. Die noem je het leespubliek.

Hoe kom je te weten voor welk leespubliek een tekst is bedoeld? Let dan hierop:
• het soort plaatjes;
• de bron;
• het taalgebruik;
• het onderwerp;
• hoe de lezer wordt aangesproken: met u of jij.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken 4.3 Lezen
Wat
Opdracht 2 tot en met 5 op bladzijde 21-23
Hoe
Zelfstandig 
Hulp
Theorie uit je boek of je steekt je hand op
Tijd
Tot de laatste 5 minuten van deze les
Klaar
Lees theorie op blz. 24 en maak 10 zinnen met deze signaalwoorden
Wat mag verder?
Overleggen op fluisterniveau, vragen stellen

Slide 32 - Slide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

Welke tekstsoort heeft als doel om de lezer te vermaken?
A
Een verhaal
B
Een betoog
C
Een uiteenzetting
D
Een instructie

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Welke tekstsoort heeft als doel om de lezer te overtuigen?
A
Een beschouwing
B
Een uiteenzetting
C
Een betoog
D
Een column

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Waar denk je aan bij 'tekst en opmaak'?

Slide 35 - Mind map

This item has no instructions

Hoe kom je te weten voor welk leespubliek een tekst bedoeld is?

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken 4.3 Lezen
Wat
Opdracht 2 t/m 7 en 10 tot en met 15 op bladzijde 25-28
Hoe
Zelfstandig 
Hulp
Theorie uit je boek of je steekt je hand op
Tijd
Tot de laatste 5 minuten van deze les
Klaar
Lees theorie op blz. 24 en maak 10 zinnen met deze signaalwoorden
Wat mag verder?
Overleggen op fluisterniveau, vragen stellen

Slide 43 - Slide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.