Presse und Sprache - Kleider machen Leute

Presse und Sprache
Je gaat nu opdrachten uit Presse und Sprache maken. Het audio deel heb ik je ook via de mail gestuurd. Maar hij staat ook bij de desbetreffende slide. 
Je vindt alle opdrachten ook in je mailbox. 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Presse und Sprache
Je gaat nu opdrachten uit Presse und Sprache maken. Het audio deel heb ik je ook via de mail gestuurd. Maar hij staat ook bij de desbetreffende slide. 
Je vindt alle opdrachten ook in je mailbox. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Link

Antwoorden
Je antwoorden schrijf je in de slide hieronder op:

Slide 4 - Slide

1. Was ist Ihr Lieblingskleidungsstück?
 a) Beschreiben Sie es.
 b) Warum tragen Sie es besonders gerne?


Slide 5 - Mind map

2.Die Deutschen und die Kleidung
a) In Deutschland sagt man „Kleider machen Leute“. Kennen Sie diese Redewendung? Falls nicht: Überlegen Sie, was sie bedeuten könnte.

Slide 6 - Mind map

Welche Bedeutung hat Kleidung in Ihrem Heimatland?

Slide 7 - Mind map


3. Hören Sie nun den Artikel Kleider machen Leute. Lösen Sie dazu sieben Aufgaben und kreuzen Sie an: Was ist Richtig = R, was ist Falsch = F?

Slide 8 - Slide


a) Die Autorin friert.                                                                        R □ F □

b) Eine Freundin der Autorin heiratet.                                       R □ F □

c) Der Ehemann der Autorin ist Experte für Mode.                 R □ F □

d) Die Autorin treibt sehr gerne Sport.                                       R □ F □

e) Eine der beliebtesten Marken der Deutschen ist adidas. R □ F □

f) Die Autorin hat Turnschuhe, die ihr nicht mehr passen.    R □ F □

g) Die Autorin ist die einzige Frau mit Regenjacke.                  R □ F □

Kleider

Slide 9 - Slide

Hier vul je je antwoorden op de R en F vraag hierboven. Hier een voorbeeld hoe je in je antwoord moet opschrijven:
3. a) • b) • c) • d) • e) • f) • g)

Slide 10 - Open question

4. Sortieren Sie die folgenden Kleidungsstücke in die Tabelle.
der Blazer • das T-Shirt • der Wollpulli • die High-Heels
die Jeans • der Anzug • die Turnschuhe • das Abendkleid
die Regenjacke • die Arbeitshose • die Krawatte • die Bluse

Slide 11 - Slide

bequem, praktisch, alltäglich - Welke zijn dat van de slide hierboven?

Slide 12 - Open question

formell, festlich, schick

Slide 13 - Open question

5. Kennen Sie die folgenden Redewendungen rund ums Thema Kleidung? Ordnen Sie den Redewendungen a) bis f) die passende Erklärung A bis F zu.
a) Jacke wie Hose sein A gut organisiert sein, obwohl man viele Dinge parallel machen muss (z.B. Familie und Beruf)
b) alles unter einen Hut bringen B jemandem die Schuld für etwas geben
c) eine Mütze voll Schlaf nehmen C egal sein
d) sein letztes Hemd geben D Angst haben
e) jemandem etwas in die Schuhe schieben E sich hinlegen und ausruhen
f) sich ins Hemd machen F alles geben, was man hat

Slide 14 - Slide

Hier schrijf je de Grot geschreven letters als antwoord achter de klein geschreven letters:

5. a) • b) • c) • d) • e) • f)

Slide 15 - Open question

Hoe ging de oefening?

Slide 16 - Mind map