U1) Used to

Used to
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Used to

Slide 1 - Slide

Lesson goal:
Goal: 
  • Ik kan vertellen over dingen die vroeger zo waren, maar nu niet meer. 

  • Ik kan  used to  op de juiste manier gebruiken.

Slide 2 - Slide

Hoe zeg je dat je een lid was van de voetbalclub, maar nu niet meer?
A
I was a member of the football club.
B
I used to be a member of the footbal club.
C
I have always been a member of the football club.
D
I've never been a member of the football club.

Slide 3 - Quiz

Rules: used to
  • Je gebruikt used to om te verwijzen naar gewoontes en situaties in het verleden. In het Nederlands zeg je dan vaak ‘vroeger ...’.

  • Je gebruikt voor alle persoonsvormen (I, you, he, she enz.) dezelfde constructie:
    used to + het hele werkwoord:

    I used to go swimming every Friday.         -          Vroeger ging ik elke vrijdag  zwemmen.
    There used to be a school here.                   -           Vroeger was hier een school.

Slide 4 - Slide

Rules: used to
  • Je kunt used to ook gebruiken in vragende en ontkennende zinnen: 
    Ontkenningen: didn’t use to + hele werkwoord       Let op! - geen d erachter!
    Vraagzinnen: Did ... use to + hele werkwoord:


  • There didn’t use to be a gym here.                  -      Vroeger was er hier geen sportschool.
  • Did your dad use to cycle to work?                  -       Fietste je vader vroeger naar het  werk?

    Let op: de -d aan het eind van used verdwijnt in vragende en ontkennende zinnen!

Slide 5 - Slide

Do you know people who used to do something?


I used to .........
My father used to .....
My neighbours used to ......
Our football team used to ....

Slide 6 - Slide

Jonas ___ to school.
(lopen)

Slide 7 - Open question

Politicians ___ cigars in parliament. (roken)

Slide 8 - Open question

We ___ this much.
(not argue)

Slide 9 - Open question

___ he ___ to ___ here?
(work)

Slide 10 - Open question

Verwijs nu zelf naar een eigen gewoonte of situaties uit het verleden. Je maakt dus een eigen Engelse zin.
"Vroeger ...."

Slide 11 - Open question