Grammar: Persoonlijke en Bezittelijke Voornaamwoorden

Today ...
Vandaag gaan we opnieuw de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden bespreken.
Doel: aan het einde van de les weten wat de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zijn in het Engels en kunnen we deze op de juiste manier toepassen in een zin.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Today ...
Vandaag gaan we opnieuw de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden bespreken.
Doel: aan het einde van de les weten wat de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zijn in het Engels en kunnen we deze op de juiste manier toepassen in een zin.

Slide 1 - Slide

een persoonlijk voornaamwoord zegt iets over het onderwerp van de zin, een persoon, een dier of een ding

Slide 2 - Slide

Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we dus in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Slide 3 - Slide

Uitleg ...

Slide 4 - Slide

Uitleg ...
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een relatie aan tussen een persoon / dier / ding en een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
mijn boek = het boek (zelfstandig naamwoord)  is van (relatie) mij (persoon)

Slide 5 - Slide

Uitleg ...
  • my           mijn
  • your         jouw / uw
  • his           zijn
  • her           haar
  • its            zijn / haar
  • our           ons / onze
  • your         jullie / uw
  • their         hun

Slide 6 - Slide

Let's practise ...
Maak de volgende opdracht.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Your turn ...
Maak nu de volgende opdrachten

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

How did it go?
Doel: aan het einde van de les weten wat de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zijn in het Engels en kunnen we deze op de juiste manier gebruiken in een zin.

Slide 13 - Slide

Ik kan de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden nu op de juiste manier gebruiken in een zin:
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
helemaal niet

Slide 14 - Quiz

Next time ...

Slide 15 - Slide