Lj2_dt3_week 2

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Leerjaar 2 - DT3 week 2

Lesinhoud

1. Afronding deeltaak 2
2. Uitleg deeltaak 3
3. Quiz over boekje Les trois petit cochons
4. Zelf aan het werk + na de vakantie
   

Afronding deeltaak 2

• Deeltaak 2 = veel lesuitval Frans
• Wél de tâche ingeleverd
  
  
• Tâche gemaakt en ingeleverd = geen cijfer dt2, wel 'Afronding deeltaak 2' in Magister
  + tâche wordt meegerekend in deeltaak 3
  

Uitleg deeltaak 3

1. Eind van deze deeltaak:  toets over het boekje Les trois petits cochons. (in de toetsweek) 
   Er komen vragen in de toets die net zijn zoals de opdrachten uit het boekje. 
2. Het hele boekje moet af zijn om te kunnen aftekenen.  
3. Het boekje moet afgetekend zijn om te kunnen herkansen.  
   

Quiz!!

Verhaal Les trois petit cochons

1. Wie houdt er van muziek luisteren?

1. Le premier petit cochon
2. Le deuxième petit cochon
3. Le troisième petit cochon
4. Le loup

2. Wie is er aardig?

1. Le premier petit cochon
2. Le deuxième petit cochon
3. Le troisième petit cochon
4. Le loup

3. Wie is er gemeen?

1. Le premier petit cochon
2. Le deuxième petit cochon
3. Le troisième petit cochon
4. Le loup

4. Welk personnage bouwt een huisje van hout?

1. Le premier petit cochon
2. Le deuxième petit cochon
3. Le troisième petit cochon
4. Le loup

5. Welk personnage is heel blij met zijn huis?

1. Le premier petit cochon
2. Le deuxième petit cochon
3. Le troisième petit cochon
4. Le loup

6. Welk personnage hoort de wolf niet?

1. Le premier petit cochon
2. Le deuxième petit cochon
3. Le troisième petit cochon
4. Le loup

7. Wat betekent:
Le loup frappe à la porte

1. De wolf springt op het dak
2. De wolf klopt op de deur
3. De wolf valt in de soupe
4. De wolf blaast naar de deur

8. Wat betekent:
Je ne suis pas fou, fou, fou!

1. Ik ben gek!
2. Ik ben niet thuis!
3. Ik ben niet beschikbaar!
4. Ik ben niet gek!

9. Wat betekent:
La maison de paille tombe.

1. Het huisje van stro is stom
2. Het huisje van hout valt niet om
3. Het huisje van stro valt om
4. Het huisje van steen is stevig

10. Wat betekent:
Le petit cochon court et court et court

1. Het biggetje rent en rent en rent
2. Het biggetje blaast en blaast en blaast
3. Het biggetje loopt en loopt en loopt
4. Het biggetje klopt en klopt en klopt

Uitleg p.20-24

• Les questions totales = de totale/hele vragen  
  Betekent dat je de vragen met hele zinnen moet beantwoorden.  
  De vragen die gesteld worden gaan over grotere stukken informatie van het verhaal.  
  Om de vragen te kunnen beantwoorden, kun je het verhaal vanaf p.2 gebruiken 
  

Uitleg p.20-24

1. Quand la pièce commence, est-ce que le premier petit cochon est triste ou content de sa maison ?

In het Nederlands heb je vraagwoorden, in het Frans ook: 

- Vraagwoorden NL: wie, wat, wanneer, hoe, etc. 

- Vraagwoorden FR: qui, quand, comment, etc. 

Uitleg p.20-24

Vraagwoorden staan in het FR meestal aan het begin van de zin. 

Dus in dit geval: Quand   (= wanneer) > noteer dit bij de zin in je boekje! 

Uitleg p.20-24

1. Quand la pièce commence, est-ce que le premier petit cochon est triste ou content de sa maison ? 

In het Frans heb je 3 manieren om een vraag te stellen: 

- Manier 1:               Tu as un chien?                              (Heb je een hond?)  
- Manier 2:               Est-ce que tu as un chien?     (Heb je een hond?)  

(Manier 3:  As-tu un chien? = Heb je een hond? > hele nette manier om te vragen) 

Uitleg p.20-24

1. Quand la pièce commence, est-ce que le premier petit cochon est triste ou content de sa maison ? 

In het Frans heb je 3 manieren om een vraag te stellen: 

- Manier 1:               Tu as un chien?                              (Heb je een hond?)  
- Manier 2:               Est-ce que tu as un chien?     (Heb je een hond?)  

Wat betekent dan ‘est-ce que’?   

- Betekent niks! Staat er om de zinnen mooier/netter te maken.   

Uitleg p.20-24

Wat betekent dan ‘est-ce que’?   

- Betekent niks! Staat er om de zinnen mooier/netter te maken.   

- Kun je dus ook weglaten, hoef je niet naar te kijken.  

 

1. Quand la pièce commence, est-ce que le premier petit cochon est triste ou content de sa maison ? 

 4. Est-ce que le premier petit cochon écoute de la musique ou le premier petit cochon joue de la guitare ? 

  

Uitleg p.20-24

1. Quand la pièce commence, est-ce que le premier petit cochon est triste ou content de sa maison ? 

Ou = of , je maakt dus een keuze!  

 

* Kijk eerst om wie het gaat: Le premier petit cochon est 

* Kijk dan tussen wat je moet kiezen: triste   /   content 

 

Antwoord: Le premier petit cochon est content de sa maison 

  

Uitleg p.20-24

4. Est-ce que le premier petit cochon écoute de la musique ou le premier petit cochon joue de la guitare ? 

 

* Kijk wat de keuze is, en maak die keuze.  

* De hele zin staat er al, dus schrijf die keuze als antwoord op. 

 

Antwoord: Le premier petit cohcon joue de la guitare.  

 

  

Zelf aan de slag!

- Maak de zinnen van p.20 t/m p.24 (= 39 vraagzinnen beantwoorden) 

+ Hele zinnen maken als antwooord! 

- Dit moet af zijn na de vakantie. 

(Géén google-translate gebruiken! Gebruik het boekje en het verhaal p.2 - p.9 )