NL2 Gezondheid H1 Moeilijke woorden

Belangrijke woorden - zinnen
  1. Je zit op de juiste plek
  2. Jas uit en aan de kapstok
  3. Boeken liggen klaar
  4. Je hebt een pen om mee te schrijven
  5. Telefoon in de bak
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1,2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Belangrijke woorden - zinnen
  1. Je zit op de juiste plek
  2. Jas uit en aan de kapstok
  3. Boeken liggen klaar
  4. Je hebt een pen om mee te schrijven
  5. Telefoon in de bak

Slide 1 - Slide

Startklaar?
  1. Je zit op de juiste plek
  2. Jas uit en aan de kapstok
  3. Boeken liggen klaar
  4. Je hebt een pen om mee te schrijven
  5. Telefoon in de bak

Slide 2 - Slide

Lesplanning
  1. Terugblik vorige les
  2. Lesdoelen bespreken
  3. Oefenen met de betekenis van de woorden
  4. Oefenen met zinnen schrijven
  5. Lesdoelen nabespreken 
  6. Aflevering: je zal het maar hebben kijken

Slide 3 - Slide

Aan het einde van de les 
Kun jij met 8 woorden een zin schrijven.

Je oefent met de woorden en de betekenis
Je oefent met samenwerken


Slide 4 - Slide

Quiz
Hoe goed ken jij de woorden? 
Luister naar de woorden en antwoorden

Geef het juiste antwoord
Zo test jij wat je al weet!!!


Slide 5 - Slide

De ziekte
A
Wat je beter maakt
B
Dat wat je ziek maakt
C
Hoe jij je voelt

Slide 6 - Quiz

De vitamine
A
Stofjes die in snoep zitten
B
Stofjes die in groente en fruit zitten
C
Stofjes in water

Slide 7 - Quiz

Sportief
A
Iemand die goed kan voetballen
B
Iemand die soms beweegt
C
Iemand die veel beweegt

Slide 8 - Quiz

Het recept
A
Hoe je iets moet koken
B
Een briefje van de dokter voor een medicijn
C
Een papier met huiswerk

Slide 9 - Quiz

Het onderzoek
A
de dokter kijkt of iemand ziek is
B
het medicijn wat je beter maakt
C
een check hoe sportief je bent

Slide 10 - Quiz

Het medicijn
A
de pillen die je beter maken
B
Lekkere snoepjes
C
vitamine pillen

Slide 11 - Quiz

Het eetpatroon
A
Wanneer je eet en wat je eet
B
Of je lekkere of vieze dingen eet
C
Alles wat je niet lust

Slide 12 - Quiz

De huisarts
A
De dokter uit het ziekenhuis
B
De tandarts
C
De persoon waar je naar toe gaat als je niet lekker bent

Slide 13 - Quiz

Koorts
A
Je zweet en bent buiten adem
B
Je hebt het warm
C
Je lichaamsteempratuur is boven 36 graden

Slide 14 - Quiz

Gezondheid
A
Hoe het gaat met je lichaam, of je ziek bent
B
Hoe jij je voelt
C
Je bent fit en hebt veel conditie

Slide 15 - Quiz

Het dieet
A
Schema met lekker eten
B
Regels over wat jij wel en niet mag eten
C
Recept om te koken

Slide 16 - Quiz

De behandeling
A
De verzorging van een dokter
B
Wanneer je fit wordt in de sportschool
C
Wanneer jij een gezonde appel eet

Slide 17 - Quiz

De conditie
A
Geen zin om te sporten
B
Lekker veel sporten
C
Fit zijn tijdens het sporteen

Slide 18 - Quiz

De apotheek
A
Een winkel met beauty producten
B
Een winkel met gezonde producent
C
Een plek waar je medicijnen ophaald.

Slide 19 - Quiz

Opdracht
Werk samen in twee tallen
Pak je boek op blz
Zoek 8 woorden uit. 
Maak samen 8 zinnen bij de woorden.
Schrijf deze in je schrift 
Bespreek de zinnen in de klas

Fluisteren
Ik ga naar de dokter want ik voel me ziek.

Ik slik een medicijn om beter te worden.

Slide 20 - Slide

De apotheek
De winkel waar je medicijnen kunt ophalen

Slide 21 - Slide

De behandeling
De verzorging door een dokter 

Slide 22 - Slide

De bijsluiter
Een briefje bij het medicijn met informatie over het medicijn

Slide 23 - Slide

De conditie 
Of je fit bent of niet 

Slide 24 - Slide

Het dieet
De regels die zeggen wat je wel of niet mag eten en drinken. 

Bijvoorbeeld als je wilt afvallen

Slide 25 - Slide

Het eetpatroon
Wat je elke dag eet en wanneer je dat doet 

Slide 26 - Slide

Gezondheid
Hoe het met je lichaam gaat. 
Of je ziek bent of niet.

Slide 27 - Slide

De koorts 
Een te hoge temperatuur van het lichaam waardoor iemand zich ziek voelt

Slide 28 - Slide

De huisarts
De dokter waar je naar toe gaat als jij je ziek voelt

Slide 29 - Slide

Het medicijn
Een middel tegen een ziekte, een geneesmiddel. 

Slide 30 - Slide

Het onderzoek
Kijken of iemand ziek is

Slide 31 - Slide

Het recept
Een briefje van de dokter waarop staat welk medicijn jij moet krijgen 

Slide 32 - Slide

Sportief 
Iemand die veel sport 

Slide 33 - Slide

De vitamine  
Een stof in eten of drinken die helpt om gezond te blijven

Slide 34 - Slide

De ziekte 
Dat wat je ziek maakt

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Aan het einde van de les 
Kun jij met 8 woorden een zin schrijven


Je oefent met de woorden en de betekenis
Je oefent met samenwerken

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide